“Die 3.500 miljard euro klinkt als een fors bedrag, en dat is het ook. Zeker als je bedenkt dat het gelijkstaat aan 308 procent van de omvang van de Nederlandse economie, oftewel het bruto binnenlands product (bbp)”, vertelt Lafeber. Maar wat zit er achter dit bedrag? “Zo’n 68 procent is in handen van institutionele beleggers, waaronder pensioenfondsen. Banken nemen 9 procent voor hun rekening en huishoudens komen uit op een kleine 6 procent: 200 miljard euro.”
Een aanzienlijk deel van het Nederlandse belegd vermogen wordt dus beheerd door pensioenfondsen. Lafeber: “In Nederland kennen we een zogenoemd kapitaalgedekt systeem, waarbij werknemers pensioen opbouwen tijdens hun werkzame leven. Dit vermogen wordt belegd, zodat het rendement oplevert. Wanneer de werknemer met pensioen gaat, wordt dit opgebouwde kapitaal gebruikt om de pensioenuitkeringen te financieren. Met de AOW hebben we hier ook een omslagstelsel, waarbij de pensioenuitkeringen voor gepensioneerden direct betaald worden uit de premies van de werkenden. In veel andere Europese landen, waaronder Duitsland en Frankrijk, domineert juist het omslagstelsel en is het kapitaalgedekt stelsel slechts minimaal aanwezig. Daar wordt dan ook minder collectief belegd.”
Aandelen en obligaties
Van de 3.500 miljard euro is bijna 980 miljard belegd in beursgenoteerde aandelen. DNB noemt het opvallend dat 74 procent hiervan wordt aangehouden in bedrijven buiten het eurogebied. Lafeber ziet dit anders. “Amerikaanse aandelen vormen alleen al 70 procent van de marktwaarde van de MSCI World Index, die je kunt zien als de benchmark voor wereldwijde aandelenmarkten. Het eurogebied heeft in de MSCI World Index een marktwaarde van slechts iets meer dan 10 procent, dus een wereldwijde spreiding van beleggingen leidt automatisch tot een groot belang buiten het eurogebied. De Amerikaanse economie wordt in belangrijke mate gefinancierd via de aandelenmarkt, terwijl in het eurogebied schuld een dominantere rol speelt. Dat weerspiegelt zich ook in de omvang en diepte van de aandelenmarkten. Gezien dat alles is die 74 procent niet bijzonder opvallend.”