Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer: Hoofd Europees vastgoed Robert-Jan Foortse. Hij gaat in op de vraag waarom we in Nederland nog steeds niet voldoende bouwen, bouwen en nog eens bouwen.
Om het grote tekort aan woningen terug te dringen, moeten er snel veel nieuwe huizen worden gebouwd. Demissionair minister voor Wonen Hugo de Jonge heeft met de provincies afspraken gemaakt over hoeveel woningen er in elke provincie moeten komen. De regionale overheden bepalen, samen met de gemeenten, de exacte plek waar de huizen komen te staan. De stip aan de horizon is 981.000 woningen voor 2030. Kosten? Pakweg 300 tot 400 miljard euro. Wie gaat dat betalen? Particulieren moeten investeren in nieuwe koopwoningen, woningcorporaties moeten een groot deel van de sociale huurwoningen voor hun rekening nemen. En ook institutionele beleggers worden geacht hun geld te steken in huurwoningen, waaronder ook internationale beleggers. Immers, er zit een limiet aan hoeveel nationale pensioenfondsen kunnen absorberen.
Alle typen beleggers zijn dus hard nodig, maar daar wringt een van de schoenen. De verregaande opeenstapeling van steeds wisselende reguleringen maakt beleggers onzeker. En beleggers houden niet van onzekerheid. Voeg daarbij hoge grondprijzen, inflatie van bouwkosten, gestegen rentes en stroperige goedkeuringsprocedures en er ontstaat een giftige cocktail die de Nederlandse markt voor nieuwbouwwoningen heeft verlamd. De vraag is dan ook; wat kunnen we doen om uit deze perfect storm te komen, zodat we kunnen beginnen met bouwen, bouwen en nog eens bouwen? Het antwoord is niet eenvoudig, zo blijkt uit de antwoorden van Foortse.
De cijfers
Eerst de cijfers. De totale woningvoorraad in Nederland bedraagt ongeveer 8 miljoen huizen. Hiervan is 43 procent een huurwoning, ofwel 3,4 miljoen huizen. Woningbouwcoöperaties bezitten de grootste voorraad huurwoningen, namelijk 2,3 miljoen huizen. Beleggers hebben gezamenlijk 1,1 miljoen huurwoningen. “Het is goed dat de voorraad wordt uitgebreid, er is immers een oplopend tekort van ruim 300.000 woningen in Nederland. Dat is zowel een kwantitatief als kwalitatief tekort.” Het tekort is niet altijd even duidelijk in het straatbeeld. Als voorbeeld verwijst Foortse naar een recent onderzoek van de internationale vastgoedorganisatie CBRE, waaruit blijkt dat meer dan 100.000 dertigplussers noodgedwongen thuis wonen. “Meer aanbod van (betaalbare) woningen is dus een logische en simpele oplossing.” En de ruimte is er volgens Foortse ook. “Nederland heeft voldoende grond, zeker als de landbouwgrond volgens de huidige plannen verder wordt beperkt en beschikbaar kan worden gemaakt voor woningbouw.”
Maar, erkent Foortse, de plek waar die grond beschikbaar is, is ook van belang. “Niet iedereen wil in Noordoost-Groningen wonen. Het liefst heb je die grond beschikbaar in en nabij de grote steden waar veel mensen werken en willen wonen. Dat is een puzzel die moet worden gelegd.”
Dat geldt ook voor de regels. Het stoort Foortse dat deze steeds veranderen, terwijl het spel al wordt gespeeld. “Denk aan de aanpassing van de regulering van huurprijzen en de verdere fiscalisering van het vastgoed, zoals het verhogen van overdrachtsbelasting, aanpassingen in box 3 en de afschaffing van de Fiscale Beleggings Instelling (FBI). Dat is onplezierig, zeker omdat we als pensioenbelegger een langetermijnhorizon hebben.” Bovendien werkt de opeenstapeling van regels volgens de vastgoedexpert van APG soms averechts. “Je ziet nu al dat grote (internationale) beleggers de Nederlandse woningmarkt minder attractief vinden en hun kapitaal verplaatsen naar andere landen in West-Europa, waar het gat tussen vraag en aanbod van woningen vaak net zo groot is. Zonde, want dat kapitaal hebben wij juist zo hard nodig in Nederland.”
Een stap terug om er twee vooruit te kunnen zetten
Om de woningmarkt vlot te trekken is er volgens Foortse geen behoefte aan kortetermijnopportunisme, maar juist aan een langetermijnvisie. Zo na de verkiezingen en met de coalitiebesprekingen in het vooruitzicht pleit hij voor een voorspelbaar beleid, gebaseerd op de langetermijnvisie, dat idealiter ook wordt verankerd voor de komende tien jaar. Daar waar een kabinet idealiter vier jaar regeert, hebben institutionele beleggers namelijk een veel langere horizon. Wel waarschuwt Foortse dat het oplossen van een probleem meestal gepaard gaat met enige pijn op de korte termijn. “Dat zal op de woningmarkt niet anders zijn. Alle partijen moeten bereid zijn om een stap terug te doen om er uiteindelijk twee voorwaarts te kunnen zetten. Dat geldt dus niet alleen voor (lokale) overheden, maar ook voor marktpartijen die kritisch naar hun marges en rendementen moeten kijken.”
De denkrichting lijkt ook die kant op te gaan. Na enkele jaren van verlamming is er nu bij alle betrokken marktpartijen en de overheid een ‘sense of urgency’ ontstaan, merkt Foortse. “Er is nu een momentum waarin overheid en marktpartijen elkaar proberen te vinden om gezamenlijk tot breed gedragen oplossingen te komen.” In de vastgoedmarkt wordt daarbij gerefereerd aan een nieuw ‘Marshallplan’ voor de woningmarkt. Foortse: “Om maar aan te geven hoe ingrijpend en omvattend het probleem is. Dat moeten de oplossingen dus ook zijn.”