Is het aan de overheid om (meer) in innovatie investeren?

Gepubliceerd op: 1 februari 2024

Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer macro-econoom en expert strateeg Charles Kalshoven over de vraag of de Nederlandse overheid genoeg investeert in innovatie. “Je moet de kip met de gouden eieren niet slachten. Je moet hem juist voeren.”


De afschaffing van het Nationaal Groeifonds zal leiden tot een afname van de Nederlandse uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling en vormt daarmee een risico voor het Nederlandse toekomstige verdienvermogen. Met deze waarschuwing trok onderzoeksinstituut TNO Vector onlangs aan de bel. Dergelijke uitgaven van de overheid stimuleren immers nieuwe bedrijven, laten bestaande bedrijven groeien en dragen bij aan de creatie van welvaart en welzijn, beargumenteert TNO Vector. Maar is het wel aan de overheid om in innovatie te investeren? En zo ja, investeert Nederland genoeg?


Vies werk

Ja, zegt Kalshoven, het is de taak van de overheid om tot op zekere hoogte te investeren in innovatie. Investeringen die door bedrijven vaak als te risicovol worden gezien, kunnen namelijk zorgen voor hoge maatschappelijke baten.

“Bedrijven doen alleen investeringen als de private baten – de winst in euro’s – hoger zijn dan de kosten. Dat geldt des te meer naarmate die winst onzekerder is, zoals bij innovaties. Daardoor zullen sommige investeringen in innovatie buiten de boot vallen, terwijl het maatschappelijk rendement daarop heel hoog is. Denk daarbij aan werkgelegenheid of juist oplossingen voor personeelstekorten, maar ook aan levensverlengende innovatie, vies werk dat schoner wordt en innovatie die zorgt voor verduurzaming van de economie. Dat soort baten ziet een bedrijf niet per se terug in zijn verlies- en winstrekening, maar voor de maatschappij als geheel zijn ze hoger dan de kosten. Dat rechtvaardigt overheidsuitgaven aan onderzoek en ontwikkeling.”    


Lissabon

Ook op de vraag of de Nederlandse overheid meer moet investeren in innovatie, antwoordt Kalshoven bevestigend. “In het Verdrag van Lissabon heeft de EU afgesproken om de economische groei en de werkgelegenheid te stimuleren, zodat de Europese economie de meest concurrerende ter wereld zou worden. Een van de doelstellingen in het verdrag was dat elke lidstaat 3 procent van het bruto binnenlands product in onderzoek en ontwikkeling zou investeren. Met 2,3 procent zat Nederland daar in 2022 ruim onder. Om de ambitie van de EU in te vullen, zou Nederland de uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling dus moeten verhogen. Niet alleen omdat we dit nu eenmaal hebben afgesproken, maar ook omdat we daar de vruchten van kunnen plukken.”

Dat onze investeringen in onderzoek en ontwikkeling aan de karige kant zijn, zie je ook wanneer je Nederland vergelijkt met België en Duitsland.


Nederlandse universiteiten

“Als het gaat om fundamenteel onderzoek (ontwikkelde kennis waarvoor niet meteen een concrete toepassing hoeft te zijn, red.), doet Nederland het eigenlijk best goed. Dergelijk onderzoek vindt met name plaats op universiteiten en van de top honderd universiteiten zijn er zeven Nederlands. Duitsland heeft er drie, België één. Maar als het gaat om uitgaven aan R&D, doen onze buurlanden het beter (België zit op 3,5 procent van het bbp, Duitsland op 3,1 procent, red.) en hun arbeidsproductiviteit is de afgelopen vijftien jaar ook harder gestegen. Overigens is het niet zo dat je de euro die je aan R&D uitgeeft volgend jaar al terugziet in een hogere arbeidsproductiviteit. Dat is echt een kwestie van langere adem.”

Dat de arbeidsproductiviteit in Duitsland harder is gestegen dan in Nederland, heeft ermee te maken dat onze oosterburen beschikken over een grote maakindustrie, vermoedt Kalshoven. “Als je meer maakindustrie hebt, zijn er meer mogelijkheden om de ontwikkelde kennis meteen toe te passen. Duitsland heeft natuurlijk veel industrie, dus er zijn veel bedrijven die ook direct wat met die kennis kunnen. Voor een land is het daarom belangrijk dat het vooral investeert in onderzoek en ontwikkeling die aansluit bij de bestaande economische structuur. Daarop moet het voortbouwen en ervoor zorgen dat nieuwe bedrijven zich bij zo’n ecosysteem kunnen aansluiten. Nieuwe bedrijven kunnen hard groeien en zorgen voor gezonde dynamiek, maar kunnen moeilijk ontkiemen in een vacuüm. Het helpt bijvoorbeeld om al aanwezige kennis of toeleveranciers te kunnen aanboren. Oud en nieuw kunnen elkaar versterken. Overheden doen er dus goed aan om aan te sluiten bij wat er al is. En zij moeten daarin een goede balans vinden: het oor te luisteren leggen bij bestaande bedrijven, maar er ook weer niet de oren naar laten hangen. Bij dat laatste ligt het risico op de loer dat je alleen maar oude industrieën beschermt, zoals Nederland in het verleden met de scheepsbouw heeft gedaan.”  


Verleidelijk

Als overheid moet je accepteren dat niet elke investering in innovatie goed uitpakt, volgens Kalshoven. Tornen aan het Nationaal Groeifonds, zoals de geschrapte accijnsverhoging op brandstoffen die eruit betaald is, vindt hij geen goed idee. “De overheid weet ook niet alles, en het is onvermijdelijk dat je bij innovatie af en toe geld verliest. Dat kan weleens botsen met de Nederlandse afrekencultuur. En als de overheidsbudgetten krap zijn, is het verleidelijk om geld uit een fonds te halen dat bedoeld is voor langetermijninvesteringen. De resultaten van innovatie-uitgaven zie je doorgaans pas na jaren – ná de eerstvolgende verkiezingen. De valkuil is dus juist dat je nu als overheid niet genoeg in innovatie steekt. Ook omdat innovatie hard nodig is om het hoofd te bieden aan belangrijke maatschappelijke uitdagingen: denk aan tekorten op de arbeidsmarkt, kosten door vergrijzing en problemen met migratie en huizenschaarste.”


Vooral houden dus, dat Nationaal Groeifonds? Kalshoven: “Ja. Elke euro die de overheid uitgeeft aan innovatie, lokt bestedingen uit van bedrijven die wat met die innovatie kunnen. Je moet de kip met de gouden eieren niet slachten. Je moet hem juist voeren.”