Zijn aardgas en kernenergie duurzaam?

Gepubliceerd op: 21 juli 2022

Het gebruik van aardgas en kernenergie om elektriciteit op te wekken, mag vanaf 1 januari 2023 als duurzaam worden bestempeld. Wel tijdelijk én onder bepaalde voorwaarden, vastgelegd in de zogenaamde EU-taxonomieverordening. Johan Barnard, Head International Public Affairs bij APG, betreurt het besluit van de Europese Commissie. Maar roept in zijn nieuwe column ook op de taxonomie niet direct als onbruikbaar te beschouwen.  

 

De zogenaamde EU-taxonomieverordening vormt de basis voor een een catalogus van economische activiteiten die onder voorwaarden duurzaam genoemd mogen worden door financiële instellingen. Eerder stelde de Europese Commissie met een uitvoeringsregeling voor om elektriciteitsopwekking met aardgas en kernenergie onder deze taxonomieverordening tijdelijk ook tot duurzaam te bestempelen. Dit soort uitvoeringsregelingen kunnen door de Europese Raad van Ministers of het Europees Parlement gedurende een beperkte periode worden afgewezen, maar behoeven geen expliciete instemming van Raad of Parlement. Een resolutie in het Europees Parlement om dit voorstel te blokkeren, werd op 6 juli echter weggestemd. Waarmee het besluit definitief is.

 

Gevolg is dat vanaf 1 januari 2023 investeringen in aardgasgestookte centrales die in de plaats komen van kolencentrales, duurzaam genoemd mogen worden onder de EU-taxonomie, net zoals investeringen in nieuwe of bestaande kerncentrales, waarbij voor kerncentrales de belangrijkste beperking is dat er een strenge eis is voor de opslag van het kernafval.

 

Ga je in detail naar de voorwaarden kijken, dan zijn ze op verschillende manieren afwijkend van de criteria die voor alle andere duurzame economische activiteiten zijn gehanteerd. Lidstaten die investeringen in aardgascentrales duurzaam willen maken, zullen kolencentrales moeten sluiten. Voor zover bekend is Polen dat bijvoorbeeld niet van plan. En zelfs wanneer je van plan bent over nieuwe kerncentrales na te denken, is het moeilijk om deze onder de duurzame categorie te brengen. De nieuwe regels schrijven namelijk onder andere voor dat een Lidstaat dan per 2050 een eindberging voor hoogradioactief afval gerealiseerd moet hebben. Nederlands beleid is om te werken met tijdelijke opslag en een eindberging pas uiterlijk 2130 te realiseren. Frankrijk en één of twee Scandinavische landen voldoen voor kernenergie wél aan alle eisen van het nieuwe besluit. Het is niet zo waarschijnlijk dat andere Lidstaten dit snel genoeg voor elkaar kunnen krijgen. De praktische betekenis van tijdelijke erkenning van aardgas en kernenergie is dus mogelijk maar beperkt.

 

Het is belangrijk om te onderkennen dat al begin vorig jaar, en dus ver vóór de oorlog in de Oekraïne, duidelijk was dat de Lidstaten van de EU erg van mening verschilden over de vraag in hoeverre en voor hoe lang kernenergie en aardgas een rol moeten blijven spelen. Vooral Frankrijk hamert erop dat kernenergie geen CO2-uitstoot veroorzaakt, terwijl Duitsland bezig was om geheel uit kernenergie te gaan. Omdat het aantal landen dat Frankrijk bijviel vrij klein was, is er vanuit Frankrijk en de Europese Commissie gedacht over verbreding van het issue om meer steun te verwerven. Dat is gevonden met het verhaal dat vervanging van kolen door aardgas goed zou zijn, zeker wanneer nieuwe aardgasinstallaties straks geschikt gemaakt worden voor waterstof. Hiermee begon het Duitse standpunt te wiebelen en waren Oost-Europese Lidstaten bereid mee te gaan in de richting van kernenergie. Het is denkbaar dat de Commissie met haar voorstel president Macron wilde steunen, vlak voor de recente presidentsverkiezingen, uit vrees voor een overwinning van één van de Euro-sceptische kandidaten.

 

Een cynische kijk op de uitvoeringsregeling bij de taxonomieverordening kan dan ook zijn dat deze grotendeels van politiek symbolische waarde is. En dat is in zichzelf al bezwaarlijk, ook al zijn de praktische gevolgen niet zo groot. Het is juist dit punt waar de Nederlandse pensioensector in de aanloop naar het besluit diverse keren op heeft gehamerd. De sector heeft er begrip voor dat in het kader van de klimaattransitie mogelijk nog tussenstappen genomen moeten worden, waarbij je een economische activiteit eerst minder schadelijk maakt dan deze nu is, om pas later tot klimaatneutraal te komen. Daarvoor zou best een ‘oranje’ of ‘amber’-categorie ingevoerd mogen worden, maar het is verwarrend om dat soort nog-niet-helemaal duurzame activiteiten, ook duurzaam te gaan noemen. Zeker omdat je weet dat je daar binnen enkele decennia weer van af moet.

 

Het nut van een taxonomie waarin vastgelegd wordt welke economische activiteiten als duurzaam beschouwd kunnen worden, berust allereerst op een solide wetenschappelijke onderbouwing. Maar daarnaast ook op een brede aanvaardbaarheid voor een grote groep van stakeholders van de uiteindelijke indeling. Gegeven het grote verzet van een hele reeks van NGO’s en de verdeeldheid in het Europees Parlement (en eigenlijk ook tussen Lidstaten – waarover zo meer), is duidelijk dat hier schade aan de geloofwaardigheid van de taxonomie als instrument is toegebracht.

 

NGO’s Greenpeace en ClientEarth overwegen het starten van een juridische procedure tegen de EU. En Luxemburg en Oostenrijk hebben zelfs al aangekondigd zo’n procedure bij het Europese Hof van Justitie te beginnen. Het is positief wanneer er inderdaad een toetsing door de Europese rechter komt. In het bijzonder lijkt mij de vraag belangrijk of de aanvullende uitvoeringsregeling van de Commissie wel binnen de bevoegdheden is gebleven die ze onder de taxonomieverordening kreeg toevertrouwd, of dat hier eigenlijk echte wetgeving en dus positieve besluiten van Raad en Parlement nodig zouden zijn geweest. Overigens: die positieve meerderheid bestaat waarschijnlijk niet in de Raad.

 

Ondertussen is wel belangrijk om nu ook weer niet het kind (de taxonomie) met het badwater weg te gaan gooien. Institutionele beleggers zoals Nederlandse pensioenfondsen en pensioenuitvoerders blijven behoefte hebben aan een onomstreden taal om met stakeholders over duurzame investeringen te spreken. De uitvoeringsregeling schrijft voor dat er in rapportages over duurzame beleggingen apart aangegeven moet worden welk deel van deze duurzame beleggingen ziet op aardgas en kernenergie. Het blijft dus mogelijk om ook naar betrouwbare cijfers zonder aardgas en kernenergie te kijken.

 

En nog principiëler geldt dat de taxonomie de beleggingsvrijheid van institutionele beleggers niet aantast. Wanneer de taxonomieverordening een economische activiteit juist duurzaam vindt, hoeft een institutionele belegger daar toch nog niet in te beleggen. Dat is logisch omdat natuurlijk ook nog de klassieke overwegingen van risico, rendement en kosten een rol spelen. En in het geval van aardgas en kernenergie, dat je van mening mag zijn dat de taxonomieverordening de lat te laag legt. Als een economische activiteit volgens de taxonomie niet duurzaam is, mag een institutionele daar ook in de toekomst nog in beleggen. Dat kan ook moeilijk anders, nu het overgrote deel van de economie nog niet duurzaam genoeg is om aan de eisen van de taxonomieverordening te voldoen. Wat overigens níet mag: iets duurzaam noemen wat dat volgens de taxonomie-verordening niet is. De verwachting is dat institutionele beleggers en hun klanten zelf gaan sturen op duurzaamheid, naast eerdergenoemde klassieke overwegingen van risico, rendement en kosten.

 

Ik vind het jammer dat dit besluit tot stand is gekomen. Tegelijkertijd gaat het gelukkig geen verschil maken voor institutionele beleggers die willen desinvesteren uit fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas. Het lelijke element dat dankzij de Commissie aan de taxonomie is toegevoegd, hoeft ook een betere dialoog met stakeholders niet in de weg te zitten. Het blijft immers zichtbaar in hoeverre er eventueel kernenergie en aardgas schuilen onder de volgens de taxonomieverordening duurzame beleggingen. Wel zou er nu op ingezet moeten worden om dit soort politiek ingrijpen in de taxonomie óf te voorkomen óf slechts toe te laten met expliciete instemming van Raad en Parlement.