Waaraan zien jullie dat de sector heeft geleerd van de 2025-fondsen?
“Over de plannen die nu binnenkomen, hebben we regelmatig minder vragen. Dat is te danken aan de koplopers, die veel kennis hebben gedeeld. Maar ook wij hebben via webinars, het transitienieuws en optredens op onder meer congressen onze ervaringen gedeeld. Dat dit leidt tot verbeteringen, is positief. Het heeft namelijk best wel geschuurd tussen de koploperfondsen en hun uitvoerders aan de ene kant en toezichthouders als DNB aan de andere kant. Maar nu, achteraf, horen wij: die kritische blik van de toezichthouders heeft het plan naar een hoger niveau getild. Ik heb een tijdje lesgegeven aan Hogeschool Windesheim en afstudeerscripties begeleid. Daarbij zag ik altijd dat als studenten heel lang in de bieb aan hun scriptie werkten, ze alles wat ze opschreven heel logisch vonden. Maar als ik het dan met mijn ‘vreemde ogen’ las, dan was het niet goed genoeg uitgewerkt, en daarmee moeilijk te volgen. Ik zie daar een parallel met de transitie. Je werkt binnen het fonds zo lang samen aan het invaardossier dat je zelf soms niet meer ziet dat bepaalde onderbouwingen ontbreken of dat sommige zaken multi-interpretabel zijn. Wees dus heel scherp op hoe je zaken opschrijft en hoe iemand die er niet bij is geweest, het leest.”
Dat het gesprek over dossiers nu soepeler verloopt, komt dat ook omdat DNB anders naar de normen kijkt?
“Het moet duidelijk zijn dat DNB geen normen bijstelt. Wij toetsen aan de wet. Dat is in het belang van de deelnemer en ook van de sector. Met onze onafhankelijke kwaliteitsborging beschermen wij het vertrouwen van de samenleving in de transitie. Dat is heel belangrijk. Dus aanpassingen van onze aanpak zijn er niet op gericht om minder streng te worden, wel trekken we samen met de sector op; begrijpen we elkaar wel goed genoeg? Het moet niet zo zijn dat hier een invaardossier binnenkomt en dat onze beoordeling één grote black box is, dat wij dan pas na meerdere weken radiostilte zeggen: nee, dit voldoet niet. We kijken kritisch, maar voelen ons ook verantwoordelijk. We hebben de capaciteit, stellen bijtijds vragen, zijn voorspelbaar en geven duiding bij wat wel en niet voldoet en welke stappen fondsen nog kunnen zetten.”
Zijn er concrete voorbeelden waarin de sector zich inmiddels heeft verbeterd dankzij bijvoorbeeld extra guidance van DNB?
“Voor het onderbouwen van een evenwichtige vermogensverdeling hebben wij een stappenplan gemaakt en we merken dat dit wordt toegepast. Tegelijkertijd merken we ook dat fondsen en uitvoerders dit een ingewikkeld onderdeel vinden. We zien dat fondsen individuele maatregelen doorgaans goed onderbouwen. Maar die maatregelen tellen bij elkaar op. De afweging waarom het geheel dan óók evenwichtig is, kan vaak beter. Ook het goed onderbouwen van de integrale weging onderaan de streep is heel belangrijk.”
DNB legt veel nadruk op evenwichtigheid, waarom?
“Deelnemers gaan vragen stellen of ze zich evenwichtig vertegenwoordigd voelen. Dat moet je goed laten zien. Het is de kern van de transitie. Klopt het wel wat er is berekend? Het herverdelen van het vermogen doe je maar één keer. Dat moet dus meteen goed zijn. We halen kwetsbaarheden uit de cijfers die ons nu soms worden gepresenteerd.”
Waar zit ‘m dat in?
“Soms zit dit in de onderbouwing; waarom is een keuze nu evenwichtig? Maar daarvoor zit nog de vraag: zijn de cijfers waarnaar we kijken plausibel? Kloppen de aannames daarin wel? Voordat je met elkaar in gesprek gaat moet je zorgen dat de juiste foto op tafel ligt. Verder raakt evenwichtigheid ook aan de risicohouding. Op het moment dat wij zien dat bij de risicohouding de onderbouwing wankel is, en we zien tegelijkertijd een sterke focus op de maatstaf pensioenverwachtingen, stellen we hier vragen over.”
DNB vroeg eerder aandacht voor herverdeling van oude naar jonge deelnemers. Hoe belangrijk is dit?
“In de gevallen waar de verschillen in netto profijt - in hoeverre hebben deelnemers in gelijke mate voordeel van de overstap naar de vernieuwde pensioenregeling – heel groot zijn, zijn we kritisch. Dan kom je in de fase; moet je als bestuur niet bijsturen en kijken naar je instrumenten of bijvoorbeeld met vermogen schuiven? Dat betekent overigens niet dat een fonds dit moet doen, maar het moet wel als reële beleidsoptie op tafel hebben gelegen. Als dit in het hele besluitvormingsproces niet is gewogen, dan leidt het eerder tot kritische vragen dan wanneer men beredeneerd aangeeft waarom het niet is ingezet. Je moet namelijk ook onderbouwen wat je niet hebt gedaan.”