De EU buigt zich momenteel over het verplicht stellen van de normen die zijn opgenomen in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat houdt in dat bedrijven bij productie of inkoop van goederen en diensten wereldwijd moeten letten op mensenrechten en milieu. Om zo misstanden te voorkomen. Johan Barnard (Head International Public Affairs) en Anna Pot (Hoofd Global Responsible Investment Capital Markets & RI Communications) over waarom APG dit aanmoedigt, maar waar ook zeker op gelet moet worden.
Wat houden die richtlijnen in?
Barnard: “De richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) maken duidelijk wat in OESO-lidstaten van bedrijven verwacht wordt op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bij internationaal zakendoen. Deze zijn gestoeld op bijvoorbeeld de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en andere internationale normen. Ze bieden bedrijven handvatten om met verschillende kwesties om te gaan. Denk aan de verantwoordelijkheid van een bedrijf voor toeleveranciers, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie. Deze OESO-richtlijnen waar ook Nederland zich als OESO-lidstaat aan gecommitteerd heeft, spelen een prominente rol in het Nederlandse internationaal MVO-beleid. En ook staan ze centraal in het verantwoord beleggen beleid van APG.”
En deze zijn nu dus nog vrijblijvend?
Barnard: “Vrijblijvend zou ik het niet noemen. Zie het als een norm die de OESO-lidstaten samen hebben afgesproken zonder dat het juridisch bindend is. Veel Nederlandse bedrijven onderschrijven de richtlijnen. Bovendien is er een reeks convenanten gesloten met de overheid en ngo’s waarin sectoren onderling afspreken hoe ze invulling geven aan de OESO-richtlijnen. De pensioensector heeft bijvoorbeeld het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB) gesloten. Bijzonder aan de OESO-richtlijnen is dat er een klachtenmechanisme in zit. Iedereen kan een klacht indienen over een bedrijf dat zich niet lijkt te houden aan de richtlijnen bij het Nationaal Contact Punt (NCP) van het desbetreffende land. Op dat moment treedt een bemiddelingsprocedure in werking waarbij alle partijen met elkaar om de tafel gaan. Bij een succesvolle bemiddeling sluiten partijen dan een overeenkomst over hoe zij verder gaan met de kwestie. Het NCP faciliteert dat proces, maar beslist niet zelf wat de uitkomst wordt, dat doen de partijen. ”
Waarom wil APG dat er een Europese verplichting komt?
Pot: “Wij willen voor onze klanten beleggen in duurzame bedrijven die mensenrechten respecteren, zorgvuldig met het milieu omgaan en een deugdelijke governance hebben. Omdat wij wereldwijd beleggen, geldt die verwachting ook voor bedrijven wereldwijd. Dus willen we dat er een duidelijke standaard is die niet alleen in Nederland geldt. Wat ons als verantwoorde belegger ook helpt, is als bedrijven rapporteren over hoe ze duurzaam ondernemen en dat ze ook door de regelgever worden aangemoedigd duurzaam te ondernemen.”
Barnard: “Het Europees Parlement vindt dat bedrijven te weinig hun verantwoordelijkheid nemen om op een nette manier te werken in het buitenland. Daarom heeft het om een bindende regeling gevraagd. Enkele lidstaten, zoals Frankrijk en Duitsland, hebben nationale wetten ingevoerd om verplichtingen ten aanzien van toezicht op toeleveranciers vast te leggen. Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken concludeert dat ondanks de convenanten het ook in Nederland nog niet goed genoeg gaat. Er loopt dan ook een discussie met de Tweede Kamer over de vraag of er een Nederlandse wet moet komen om de OESO-richtlijnen verplicht te stellen. Daarnaast zie je dat ook rechters rekening gaan houden met de OESO-richtlijnen bij het vaststellen waar ondernemingen aan gehouden zijn. Een recent voorbeeld is de Shell-zaak.”
De EU komt op 23 februari met een voorstel, de zogeheten Sustainable Corporate Governance Directive. Waar hopen jullie op?
Barnard: “Allereerst is het belangrijk dat er op deze manier een Europese norm ontstaat. Dat is veel beter dan het risico lopen dat deze materie in de verschillende lidstaten op verschillende manieren wordt geregeld.”
Pot: “Om de OESO-richtlijnen in wetgeving te vatten, zien we wel enkele aandachtspunten. Het directe contact tussen stakeholders zoals maatschappelijke organisaties en bedrijven of belegger is voor ons belangrijk. Wij zijn continu in gesprek en koesteren deze dialoog omdat het ons nieuwe informatie en inzichten oplevert. Stakeholders kunnen ons altijd direct benaderen. Waar zij liever het unieke, goede mechanisme van de NCP benutten, en/of ons niet direct weten te vinden, werken we daar zeker aan mee. We moeten ervoor waken dat de NCP-aanpak niet te gemakkelijk wordt overgedaan of vervangen door een formele procedure bij de rechter. Tot slot zijn er duidelijke definities nodig voor het afbakenen van de verantwoordelijkheid: wat is de rol van bedrijven versus die van beleggers? Bij een recente zaak over McDonalds zag je dat die nogal eens door elkaar worden gehaald.”
Bij die McDonalds-kwestie zat APG als een van de beklaagden met de NCP om de tafel. Waarover ging deze kwestie?
Pot: “Vier internationale vakbonden hadden een klacht ingediend tegen fastfoodketen McDonalds, die in een aantal Latijns-Amerikaanse landen onvoldoende op zou treden tegen vermeend systematisch seksuele intimidatie op de werkvloer. En tegen twee beleggers. APG werd verweten onvoldoende te doen om ‘gender-based violence and harassment’ (GBVH) te voorkomen. En dat is volgens de vakbonden een schending van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.”