Waarmee moet Nederland in de toekomst zijn geld verdienen?

Gepubliceerd op: 7 september 2023

Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer: macro-econoom en expert strateeg bij APG Charles Kalshoven over de vraag waarmee Nederland in de toekomst zijn geld moet verdienen. Het antwoord is niet eensluidend.

 

Het academisch jaar staat voor de deur. Voor het FD reden om Robert-Jan Smits van de TU Eindhoven te interviewen. En dat leverde een aantal scherpe uitspraken op van de bestuursvoorzitter van de technische universiteit, onder meer over het Nederlandse koopmanschap. “De verduurzaming geeft zoveel kansen voor Nederland om in de toekomst geld te verdienen”, zegt hij. “Als we naar groene waterstof gaan, moeten er elektrolysers worden gemaakt. Nou, VDL kan dat. Er zijn tal van kansen voor de Nederlandse maakindustrie om geld te verdienen aan de energietransitie. Maar dan moet de overheid wel een aantal zaken fundamenteel anders aanpakken.”

 

Smits vindt dat de overheid moet stoppen met het topsectorenbeleid (sectoren waar het in Nederland heel goed mee gaat krijgen sinds 2010 extra geld van de overheid om te zorgen dat het nog beter met ze gaat. De chemie, de transportsector en life science bijvoorbeeld), en dat volledig koppelen aan de grote transities van deze tijd. Zoals de energietransitie en de digitale transitie. “Het sectorenbeleid moet worden vervangen door subsidies te koppelen aan innovaties die bijdragen aan deze transities”, aldus Smits. Maar wat betekent dit voor de economie? Waarmee moet de BV Nederland het geld in de toekomst verdienen?

 

Groeimotoren

“Allereerst, daar waar de groei in het verleden vandaan kwam, hoeft hij in de toekomst niet te komen”, vertelt Kalshoven. Sterker, groeimotoren kunnen volgens hem aan hun eigen succes ten onder gaan. “Dat klinkt tegenstrijdig, maar het is wel zo. In sectoren met snelle productiviteitsstijging gaan doorgaans ook de lonen rap omhoog. Dat trekt de lonen in minder productieve sectoren mee omhoog, omdat werknemers anders massaal overstappen van sector. Resultaat is stijgende prijzen in de achterblijvende sectoren.”

 

De macro-econoom van APG ondersteunt het met een klassiek voorbeeld; de kapper. “Die knippen nu niet meer mensen dan pakweg twintig jaar geleden, maar hun prijzen zijn wel fors gestegen.” Hij wil er maar mee zeggen dat sectoren met technologische vooruitgang steeds minder mensen nodig hebben. “Daardoor werkt relatief een steeds grotere groep in de achterblijvende sector. Dit wordt ook wel het Baumol-effect (of de ziekte van Baumol, red.) genoemd.”

 

Schumpeteriaans effect

Naast deze ontwikkeling in de macro-economie, speelt ook het zogenoemde Schumpeteriaans effect een rol, weet Kalshoven. “Veel technologieën zijn veelbelovend, zoals chips van ASML, AI, duurzame energie-oplossingen, watermanagement en biotechnologie. Maar het is daarbij moeilijk te spreken over dé nieuwe motor van de Nederlandse economie. Ook hier geldt weer dat succes niet tot een blijvend groot aandeel in de economie leidt. Neem de gloeilamp als voorbeeld. Die verving de kaars en dat was een gigantische markt voor Philips. Toch neemt het belang op een gegeven moment weer af als de productie steeds goedkoper wordt en de markt verzadigd raakt. En die gloeilamp zelf is natuurlijk ook weer vervangen door aantrekkelijker alternatieven als de LED.”

 

Daarbij is het ook nog eens van belang waar de productie plaatsvindt, waar wordt geïnvesteerd in kennis en waar de winsten en belastingen naartoe vloeien. “Philips heeft de gloeilamp niet uitgevonden, maar wel flink verbeterd. Met de opbrengst van die technologie zijn ze systematisch onderzoek gaan doen en zijn er nog veel meer vindingen uit hun laboratorium gerold. Dat zijn niet allemaal groeimotoren voor de Nederlandse economie geworden, bijvoorbeeld omdat de betere videorecorder het moest afleggen tegen een buitenlandse concurrent die beter werd verkocht. Maar neem nu ASML. Dat mag je toch wel een groeimotor noemen. Het is echt een topbedrijf in de wereld en dat is begonnen als dochter van Philips.”

Neem ASML. Dat mag je toch wel een groeimotor noemen

Grote transities

Kalshoven erkent echter wel dat het belangrijk is dat er focus is op de grote transities op het gebied van onder meer de energie en digitalisering. “De overheid kan op meerdere manieren stimuleren. Interessant is wat de Britse overheid in een ver verleden deed. Zij stelde prijzengeld beschikbaar voor bepaalde gewenste uitvindingen. Dat zette private partijen ertoe aan om onderzoek en ontwikkeling te doen. Zo kan de overheid dus heel veel privaat geld in de gewenste richting sturen. Bovendien kan de nieuwe kennis meteen worden verspreid, zodat iedereen ervan profiteert. Dat is anders dan bij patenten, waarbij de uitvinder wordt beloond met een tijdelijke monopoliepositie die hoge winsten oplevert.” En de overheid moet, zo stelt Kalshoven, het juiste klimaat creëren. “Daarmee zit het wel goed. Wij hebben prima onderwijs, mensen hebben vertrouwen in elkaar en in de economie en we hebben sterke instituties: je kunt vertrouwen op de rechter. Bovendien zijn wij een tolerant land, en juist in tolerante landen vinden mensen elkaar, wordt kennis gedeeld, is er veel creativiteit en ontstaat sneller innovatie.”

 

Ook geldt dat Nederland een kleine, brede en open economie heeft en daarom zeer exportgericht is. “Wij investeren in het buitenland, en dat is ook een vorm van beleggen in Nederlandse groei. Juist de investeringen in landen met een lage kapitaal-arbeidverhouding, en dus een hoge marginale productiviteit van kapitaal, helpen de economische ontwikkeling bij ons op gang. Neem de Nederlandse machine-industrie, met ASML voorop. Het vooruithelpen van het machinepark in andere landen levert toegevoegde waarde op voor de Nederlandse economie.”

 

Betere techniek

Maar Kalshoven plaatst ook een kanttekening. “De overheid kan wel proberen de vraag aan te zwengelen naar een bepaald innovatief product van een Nederlands bedrijf, maar dat kan toch de verkeerde keuze blijken. Je kunt worden ingehaald door een betere techniek van een concurrent in een ander land. Of door een goedkoper, maar net zo goed werkend alternatief. Het is ook niet erg efficiënt als overheden van individuele landen elkaar de loef proberen af te steken. Als je toch goede redenen hebt om sturend op te treden, dan ligt een aanpak op Europees niveau meer voor de hand.”

 

Daarnaast blijkt het lastig te zijn om nieuwe industrieën op te bouwen met dezelfde economische impact als de bestaande industrieën, weet Kalshoven. “De stap naar een groenere economie moet worden gemaakt, absoluut. Of dat nu ook extra economische groei oplevert is de vraag, want je moet ook afschrijven op de oude industrieën. Maar voor individuele bedrijven zijn er zeker kansen. Als zij de energie- en eiwittransitie vooruithelpen en er zelf ook van profiteren, dan heeft de samenleving toch een soort dubbel dividend. Het brengt een duurzamere economie en samenleving dichterbij.” Aandachtspunt daarbij is wel dat Nederland te maken heeft met belemmeringen. “Een voorbeeld; de energietransitie vergt veel van het stroomnet. In verschillende steden is het nu al niet meer mogelijk om nieuwe bedrijvenparken aan te sluiten. Die beperkingen moeten we natuurlijk zo snel mogelijk oplossen.”

Kalshoven concludeert dan ook dat het vooraf moeilijk is te voorspellen of een focus op de grote transities Nederland economisch vooruithelpt en het nieuwe verdienmodel voor de B.V. Nederland wordt. “We moeten het niet hebben van één grote klapper. Onze kracht is nou juist dat we zo’n breed productenpallet hebben. Dat geeft ons een goede uitgangspositie om nieuwe kansen te pakken op het moment dat ze langskomen. Zeg maar de competentie om nieuwe competenties te ontwikkelen. In een onzekere wereld met onvoorspelbare kansen en bedreigingen is dat heel waardevol.”

 

*Fotocredit: ASML