Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer: macro-econoom en expert strateeg bij APG Charles Kalshoven over de vraag waarmee Nederland in de toekomst zijn geld moet verdienen. Het antwoord is niet eensluidend.
Het academisch jaar staat voor de deur. Voor het FD reden om Robert-Jan Smits van de TU Eindhoven te interviewen. En dat leverde een aantal scherpe uitspraken op van de bestuursvoorzitter van de technische universiteit, onder meer over het Nederlandse koopmanschap. “De verduurzaming geeft zoveel kansen voor Nederland om in de toekomst geld te verdienen”, zegt hij. “Als we naar groene waterstof gaan, moeten er elektrolysers worden gemaakt. Nou, VDL kan dat. Er zijn tal van kansen voor de Nederlandse maakindustrie om geld te verdienen aan de energietransitie. Maar dan moet de overheid wel een aantal zaken fundamenteel anders aanpakken.”
Smits vindt dat de overheid moet stoppen met het topsectorenbeleid (sectoren waar het in Nederland heel goed mee gaat krijgen sinds 2010 extra geld van de overheid om te zorgen dat het nog beter met ze gaat. De chemie, de transportsector en life science bijvoorbeeld), en dat volledig koppelen aan de grote transities van deze tijd. Zoals de energietransitie en de digitale transitie. “Het sectorenbeleid moet worden vervangen door subsidies te koppelen aan innovaties die bijdragen aan deze transities”, aldus Smits. Maar wat betekent dit voor de economie? Waarmee moet de BV Nederland het geld in de toekomst verdienen?
Groeimotoren
“Allereerst, daar waar de groei in het verleden vandaan kwam, hoeft hij in de toekomst niet te komen”, vertelt Kalshoven. Sterker, groeimotoren kunnen volgens hem aan hun eigen succes ten onder gaan. “Dat klinkt tegenstrijdig, maar het is wel zo. In sectoren met snelle productiviteitsstijging gaan doorgaans ook de lonen rap omhoog. Dat trekt de lonen in minder productieve sectoren mee omhoog, omdat werknemers anders massaal overstappen van sector. Resultaat is stijgende prijzen in de achterblijvende sectoren.”
De macro-econoom van APG ondersteunt het met een klassiek voorbeeld; de kapper. “Die knippen nu niet meer mensen dan pakweg twintig jaar geleden, maar hun prijzen zijn wel fors gestegen.” Hij wil er maar mee zeggen dat sectoren met technologische vooruitgang steeds minder mensen nodig hebben. “Daardoor werkt relatief een steeds grotere groep in de achterblijvende sector. Dit wordt ook wel het Baumol-effect (of de ziekte van Baumol, red.) genoemd.”
Schumpeteriaans effect
Naast deze ontwikkeling in de macro-economie, speelt ook het zogenoemde Schumpeteriaans effect een rol, weet Kalshoven. “Veel technologieën zijn veelbelovend, zoals chips van ASML, AI, duurzame energie-oplossingen, watermanagement en biotechnologie. Maar het is daarbij moeilijk te spreken over dé nieuwe motor van de Nederlandse economie. Ook hier geldt weer dat succes niet tot een blijvend groot aandeel in de economie leidt. Neem de gloeilamp als voorbeeld. Die verving de kaars en dat was een gigantische markt voor Philips. Toch neemt het belang op een gegeven moment weer af als de productie steeds goedkoper wordt en de markt verzadigd raakt. En die gloeilamp zelf is natuurlijk ook weer vervangen door aantrekkelijker alternatieven als de LED.”
Daarbij is het ook nog eens van belang waar de productie plaatsvindt, waar wordt geïnvesteerd in kennis en waar de winsten en belastingen naartoe vloeien. “Philips heeft de gloeilamp niet uitgevonden, maar wel flink verbeterd. Met de opbrengst van die technologie zijn ze systematisch onderzoek gaan doen en zijn er nog veel meer vindingen uit hun laboratorium gerold. Dat zijn niet allemaal groeimotoren voor de Nederlandse economie geworden, bijvoorbeeld omdat de betere videorecorder het moest afleggen tegen een buitenlandse concurrent die beter werd verkocht. Maar neem nu ASML. Dat mag je toch wel een groeimotor noemen. Het is echt een topbedrijf in de wereld en dat is begonnen als dochter van Philips.”