Achter elk getal zit een verhaal. In de maandelijkse rubriek ‘Cijfers die tellen’ staat steeds één cijfer centraal dat iets zegt over pensioen, APG of de wereld eromheen. In deze aflevering richten we ons op hoeveel vermogen de Nederlander voor zijn of haar pensioen nodig heeft: tot wel meer dan 500.000 euro. Wat zegt dit cijfer? We vragen het aan Tinka den Arend (hoofd Policy & Public Affairs bij APG en bestuursvoorzitter van personeelspensioenfonds PPF APG) en Eduard Ponds (senior onderzoeker bij APG en emeritus hoogleraar Tilburg University).
In pensioencommunicatie gaat het vaak over ‘een goed pensioen’. Waar moet dat aan voldoen?
Den Arend: “Er bestaat geen vastomlijnde definitie van wat een goed pensioen is. Vorig jaar publiceerde de overheid het onderzoek Pensioenopbouw in balans. Daarin werd de term ‘adequaat pensioen’ gemunt. Dat kent drie kenmerken: het voorkomen van armoede, behoud van de levensstandaard en een financieel houdbaar pensioenstelsel. Een pensioeninkomen tussen 70 en 80 procent van het gemiddelde inkomen tijdens de loopbaan wordt in doorsnee gezien als voldoende om de levensstandaard te behouden. De reden dat deze zogeheten ‘vervangingsratio’ lager is dan 100 procent komt doordat gepensioneerden geen pensioenpremies (inclusief AOW) meer hoeven te betalen, waardoor ze netto meer overhouden. In het onderzoek werd ook opgemerkt dat voor mensen met een lager inkomen veelal een hogere vervangingsratio wenselijk is om nog te kunnen rondkomen. Bij hogere inkomens kan meestal worden volstaan met een wat lagere vervangingsratio, omdat zij vaker een koophuis bezitten waarvan de hypotheek (grotendeels) is afbetaald. In de praktijk zien we ook dat de vervangingsratio’s gemiddeld hoger zijn voor mensen met lage inkomens dan voor mensen met hogere inkomens.
Op dit moment zien we ook dat de uitgaven van gepensioneerden per saldo dalen naarmate ze ouder worden. De bedragen voor energie, voeding en zorg nemen vaak toe en de uitgaven aan kleding, vrije tijd en vervoer dalen. Ook bezuinigen gepensioneerden op abonnementen, contributies en schenkingen. Het is echter de vraag of uitgaven van gepensioneerden ook in de toekomst blijven dalen naarmate ze ouder worden. In onder meer het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten stijgt het uitgavenpatroon van gepensioneerden juist naarmate men langer gepensioneerd is, vanwege de zorgkosten. Dit kan ook in Nederland gebeuren. Hier hebben we het pensioen goed geregeld, maar stijgen de zorgkosten de komende jaren enorm. Als die kosten – al dan niet deels – bij de burger in rekening worden gebracht, is een hoger pensioen nodig om de levensstandaard op peil te houden. De vraag wat een goed pensioen is, hangt dus mede af van de vraag welke zorg- of belastinguitgaven straks op welke manier in rekening worden gebracht bij welke groep.”
Nederland kent een pensioenkloof tussen mannen en vrouwen. Zijn er nog meer opvallende verschillen tussen groepen?
Ponds: “Het verschil tussen mannen en vrouwen is wel het duidelijkst. Hieraan liggen meerdere factoren ten grondslag. Zo verdienen vrouwen gemiddeld 13 procent minder dan mannen en werken ze vaker in sectoren met relatief lage lonen. Ook maken ze minder vaak promotie naar beter betaalde functies. Volgens cijfers van het CBS kiezen vrouwen al vanaf hun 25ste structureel voor een deeltijdbaan. Dit komt vooral voort uit het feit dat ze meer informele zorgtaken op zich nemen, terwijl mannen veel vaker voltijds werken. Dat betekent dat vrouwen al met een achterstand aan hun pensioenopbouw beginnen, die vaak niet meer is in te halen. Die pensioenkloof vormt een hardnekkig cultureel verschijnsel. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) houdt de verschillen bij in het ‘pensioenvermogen’ tussen mannen en vrouwen. Dit wordt gemeten en uitgedrukt als een veelvoud van het jaarlijkse individuele netto inkomen dat gemiddeld in het betreffende land wordt verdiend. In Nederland is dit getal 16,8 voor mannen en 18,1 voor vrouwen. Vrouwen bouwen weliswaar minder pensioen op, maar leven langer. Het is nog onduidelijk of de extra jaren voldoende compensatie bieden voor het lagere aanvangspensioen, maar waarschijnlijk is dit niet het geval. Zodra de partner stopt met werken, gaan vrouwen immers vaak eerder met pensioen.”
Den Arend: “Volgens het onderzoek Pensioenopbouw in balans bouwen niet-westerse migranten het minste pensioen op. Dat heeft er deels mee te maken dat zij meestal geen volledige AOW krijgen, omdat ze niet hun hele volwassen leven in Nederland hebben gewoond. Bij de gemeente kan een extra aanvulling op de AOW worden aangevraagd, maar als je geen vloeiend Nederlands spreekt, vormt dat vaak een uitdaging. Daarnaast is de periode dat er aanvullend pensioen is opgebouwd, ook relatief kort. Ten slotte is de arbeidsmarktpositie van niet-westerse migranten minder gunstig, onder meer vanwege taalbarrières en benodigde westerse diploma’s, waardoor ze vaker een baan hebben in sectoren waar de lonen lager liggen. Een schoonmaker verdient immers minder dan een medisch specialist.”
Ponds: “Als je het over verschillen hebt, speelt tevens de discussie rond een pensioenplicht voor alle werkenden, dus ook voor zelfstandigen. Zij bouwen tijdens hun ondernemerschap vaak niet of nauwelijks pensioen op. Soms bouwen zij wel anderszins vermogen op, zoals via de eigen woning. Hierdoor ontstaan er zorgen dat er een steeds grotere groep zelfstandigen zonder pensioen ontstaat. Politiek gaat nu eerst de aandacht uit naar een verzekering voor arbeidsongeschiktheid. Maar de discussies over eerlijkere concurrentie op de arbeidsmarkt door meer gelijke arbeidskosten in de tarieven te verwerken en daarmee een gelijker speelveld te creëren, zijn nog niet voorbij. Bovendien dragen zelfstandigen als ze later met pensioen zijn ook bij aan de financiering van de verzorgingsstaat door de belastingen over hun pensioeninkomens.”
Den Arend: “En dan is er nog sprake van een zogenoemde witte en een grijze vlek, als het op pensioenbewustzijn aankomt. De witte vlek gaat over werknemers die geen pensioen opbouwen, vooral in opkomende sectoren waar nog geen cao’s bestaan. De mensen met een grijze vlek zijn mogelijk nog kwetsbaarder. Zij denken dat ze pensioen opbouwen, maar hun premie is dermate laag dat de pensioenopbouw verwaarloosbaar is. Als je daar te laat achterkomt, sta je voor een groot financieel probleem.”