‘De financiële sector zal een belangrijke bijdrage moeten leveren aan de financiering en het versnellen van de duurzame transitie.’ Dat schreef minister Kaag van Financiën voorafgaand aan het debat op 22 februari 2022 over de beleidsprioriteiten van haar ministerie voor de komende kabinetsperiode. Hierin komt ook aan bod in hoeverre overheid en bedrijfsleven samen kunnen optrekken voor belangrijke en omvangrijke investeringen in de toekomst van Nederland. Er zijn zeker mogelijkheden, bijvoorbeeld door pensioengeld in Nederlandse infra te beleggen, stelt Ronald Wuijster, CEO Asset Management bij APG. Maar er is werk aan de winkel. ‘We hebben hier in Nederland gezamenlijk nog niet goed genoeg naar gekeken.’
"Aan het begin van het kalenderjaar praat ik altijd bij met de voorzitters van de internationaal grootste asset managers die net als APG beleggen voor de lange termijn, zoals pensioenfondsen en sovereign wealth funds. Tijdens één van die gesprekken, met het Canadese CDPQ, kwam weer eens op tafel wat ons als Nederlandse pensioenuitvoerder al langer bezighoudt. Dit fonds investeert bijna 20 procent van het beheerde vermogen in met name lokale infrastructuur in de provincie Quebec. Waarom doen Nederlandse pensioenfondsen dat eigenlijk niet? Onze overheid geeft van de ene kant aansporingen en werpt van de andere kant blokkades op om dat te doen. Hoe zit dat precies? En wat beweegt pensioenfondsen eigenlijk in hun beleggingsbeleid?
Als Nederlandse beleggers hebben we vanuit onze – jong aangeleerde – overtuigingen niet zo veel op met een zogeheten ‘home market bias’. Ons land is een relatief kleine en zeer open economie en we geloven sterk in diversificatie. Met een open geest en met de blik naar buiten zoeken we wereldwijd gericht naar de beste beleggingen.
Maar dient het investeren van pensioenvermogen in Nederland dan geen maatschappelijk belang, waarmee ook het belang van pensioendeelnemers gediend wordt? We beleggen immers voor goede pensioenjaren van onze pensioendeelnemers. Het antwoord op die vraag is dat het er maar net van afhangt. De nationale economie is namelijk minder gebaat bij het beleggen in Nederlandse overheidsobligaties en grote multinationals. En juist deze categorieën wegen vaak zwaar in pensioenportefeuilles. Als je het verschil wil maken en echt aan de wortels wil staan van economische groei in eigen land, komen met name twee beleggingsklassen in aanmerking: durfkapitaal – venture capital – en infrastructuur. Nu kan beleggen in jong ondernemerschap zeker aantrekkelijk zijn. Maar het is ook een feit dat de Nederlandse durfkapitaalmarkt een geringe omvang heeft, die niet in verhouding staat tot het pensioengeld dat we moeten beleggen. De pensioensector kan dus relatief weinig geld aan het werk zetten in de Nederlandse durfkapitaalmarkt.
Bij ’s lands infrastructuur daarentegen, ligt dat heel anders. Daar zijn immers grootschalige investeringen nodig. Bovendien passen de karakteristieken van deze beleggingscategorie erg goed bij de doelstellingen van een langetermijnbelegger van pensioengeld: een relatief stabiel, inflatie-gecorrigeerd rendement en een grote bijdrage aan duurzaamheid – denk bijvoorbeeld aan investeringen in de energietransitie.
Daar komt ook nog iets bij. Begin dit jaar werd bekend dat het Nationaal Groeifonds infrastructuurinvesteringen niet langer tot de doelstellingen gaat rekenen. Tegelijkertijd is er een aanzienlijke behoefte aan financiering van infrastructuur op allerlei terreinen – denk aan het elektriciteitsnetwerk, glasvezel voor internet en de energietransitie. Er is dus veel potentiële ruimte voor investeringen door andere beleggers, zoals pensioenfondsen. Is één plus één dan niet twee, en waarom creëert de overheid dan niet veel meer mogelijkheden?
Vaak worden daarvoor twee redenen genoemd. Op de eerste plaats kan de overheid historisch goedkoop lenen, al voor enkele procenten en de laatste jaren zelfs ongeveer ‘gratis’. Het rendement van pensioenbeleggers daarentegen, lag zowel over de afgelopen vijf jaar als over de afgelopen 100 jaar tussen de 7-8 procent. Dat schept natuurlijk wel een duidelijk andere rendementsverwachting. En dan wordt de keuze snel gemaakt, maar daardoor blijven wel mogelijkheden onbenut. Uit divers onderzoek blijkt namelijk dat de combinatie van publiek- met privaat geld leidt tot betere business cases, omdat ze ontwikkeld zijn vanuit een breder stakeholder perspectief. Sinds de moderne monetaire theorie in zwang is en er voor de pandemie talloze overheidssteunprogramma’s zijn opgezet, lijkt soms de mening opgeld te doen dat overheden straffeloos nagenoeg oneindig kunnen lenen. Maar naast potentiële inflatiezorgen leidt dit volgens het Centraal Planbureau óók tot een ‘hypotheekschuld’ voor de toekomstige generaties. Economen van de Rabobank nuanceerden dat. Ze wezen er terecht op dat die hypotheekschuld afhangt van het rendement op de investeringen die met het geleende geld voor toekomstige generaties worden gedaan. Maar zo is de cirkel wel rond, investeringen zijn verstandig maar vergen een goede business case en voor die goede business case is betrokkenheid van privaat geld een belangrijke stimulans, zo niet een voorwaarde.
De tweede reden waarom de overheid mondjesmaat mogelijkheden biedt om pensioengeld in onze nationale infrastructuur te investeren: als land willen we niet graag dat onze cruciale infrastructuur buiten overheidshanden valt. Voormalig minister van Financiën Wopke Hoekstra maakte dit duidelijk in antwoord op Kamervragen. Daartegen zou je kunnen inbrengen dat pensioenfondsen toch bekende binnenlandse partijen zijn, maar om alle investeerders een gelijk speelveld te bieden is het niet gewenst om onderscheid te maken tussen verschillende potten met beleggingsgeld.
Alles in ogenschouw nemend, ben je geneigd te concluderen dat de behoeften van de overheid en die van beleggers van pensioengeld simpelweg onverenigbaar zijn. Toch is mijn overtuiging dat we hier in Nederland gezamenlijk nog niet goed genoeg naar hebben gekeken. In het buitenland is het niet ongebruikelijk om onderscheid te maken tussen economisch en juridisch eigendom van de infrastructuur en zijn er diverse mogelijkheden om dat zorgvuldig te structureren. Kortom, hier moet meer inzitten. Al sinds enige jaren nemen we als ABP en APG daarom het initiatief om met overheidsinstanties en andere pensioenuitvoerders te praten over mogelijkheden om het pad te effenen voor meer pensioengeldbeleggingen in Nederlandse infrastructuur.
De 20 procent van CDPQ in Quebec moet daarbij natuurlijk niet richtinggevend te zijn. Maar zelfs met 5 procent van het totale pensioenvermogen spreken we al over ongeveer 100 miljard euro, dat op termijn beschikbaar zou kunnen komen voor investeringen in Nederlandse infrastructuur. De gesprekken gaan voort, hopelijk binnenkort ook met resultaat."
Ronald Wuijster, CEO APG Asset Management