Is een loonstijging van 7 procent goed voor de Nederlandse economie?

Gepubliceerd op: 19 september 2024

Het FNV zet voor de komende cao-onderhandelingen in op een loonsverhoging van 7 procent. Die koopkrachtverbetering zou volgens de vakbond de economie ten goede komen. Is dat inderdaad zo, of zijn werkgevers terecht bezorgd over deze looneis? En wat valt er nog meer te zeggen over dit ‘cijfer van de week’? We vragen het Frank van Weegberg, expert strateeg bij APG.

 

De vakbond heeft een punt dat de lonen al een aantal jaar achterblijven bij de prijsstijgingen, vertelt Van Weegberg. “In de periode van 2021 tot en met dit jaar was de inflatie gemiddeld hoger dan de loonstijgingen. Bij elkaar opgeteld lopen de lonen nu zo’n 2,5 tot 4 procent achter op de prijsstijgingen. Ervan uitgaande dat de prijzen volgend jaar met ongeveer 3 procent stijgen, betekent een loonstijging van tussen de 5 en 7 procent dat het koopkrachtverlies van de afgelopen vier jaar wordt gecompenseerd. Dat het FNV nu met een looneis komt die hoger ligt dan de inflatie, is in dat opzicht dan ook redelijk.


De looneis van het FNV zou dus leiden tot koopkrachtbehoud, en niet tot koopkrachtverbetering, zoals werkgeversvereniging AWVN stelt. Algemeen directeur Raymond Puts beschreef tegenover NU.nl de inzet van het FNV als “een forse eis, waarbij de realiteit is verdwenen”. Volgens AWVN moet per sector worden bekeken wat een realistische looneis is, een argument waarin Van Weegberg zich kan vinden. “In een sector waar de arbeidsmarkt erg krap is en de lonen relatief laag, zoals in de zorg, lijkt een compensatie van de inflatie me heel wenselijk.”

 

Vierdaagse werkweek
Naast een loonsverhoging pleit het FNV voor een vierdaagse werkweek. “Als zorgpersoneel minder uren gaat werken, kan dat tot minder uitval leiden. Dat zou een positief gevolg zijn van de vierdaagse werkweek. Tegelijkertijd zijn er dan ook meer mensen nodig om de capaciteit op peil te houden. Die extra handen zouden dan kunnen worden aangetrokken door een hoger salaris en andere aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden.” Dat werkgevers niet per se op hogere looneisen zitten te wachten, begrijpt Van Weegberg. “Maar ze zitten wel om personeel verlegen, en kunnen dus weinig anders dan in ieder geval deels over de brug te komen. Vanaf 1 januari voert AFAS Software de vierdaagse werkweek in voor zijn personeel, met behoud van salaris. Daar werken vooral IT’ers, die niet zozeer meer salaris nodig hebben, maar wel meer vrije tijd verwelkomen. Als je in de zorg minder gaat werken, lever je aan salaris in, en kun je misschien je huur niet meer betalen. Er is dus maatwerk nodig voor de verschillende sectoren.”

Als je zorgt dat werknemers dankzij hogere lonen meer te besteden hebben, komt dat ten goede aan bedrijven en aan de economie als geheel

Een hoger loon of een lagere loonbelasting vormen in de ogen van Van Weegberg sowieso een betere remedie tegen de gevolgen van stijgende prijzen dan het huidige toeslagenstelsel. “Als het minimumloon wordt verhoogd en de belastingtarieven voor de lagere loonschalen worden verlaagd, zijn er minder toeslagen nodig. Dat maakt het systeem veel eenvoudiger. Werkgevers betogen dat een hoger minimumloon arbeid te duur maakt en zo leidt tot meer werkloosheid, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn.”

 

Meer vaste contracten
De vakbonden willen verder dat er meer vaste contracten komen. Flexibele contracten zijn bevorderlijk voor de dynamiek van een economie, aangezien je makkelijker personeel aantrekt in goede tijden en er makkelijker vanaf komt in minder goede tijden. “Maar voor een werknemer geeft een vaste baan een gevoel van bestaanszekerheid. Zonder vaste aanstelling is het bijvoorbeeld erg lastig een hypotheek te krijgen. In bepaalde sectoren waarbij sprake is van seizoenswerk, zoals in de landbouw, is het logisch dat er wordt gewerkt met flexibele contracten. Maar in het kader van bestaanszekerheid zou in sectoren die minder last hebben van economische schommelingen een vaste aanstelling het streven moeten zijn.”

 

Inhaalslag
De laatste jaren gaat relatief veel omzet naar de winsten van bedrijven, wat vooral ten goede komt aan de aandeelhouders. “De arbeidsinkomensquote, die toont hoeveel van het totaal verdiende inkomen van een land als beloning van arbeid naar werknemers en zelfstandigen gaat, is de laatste tien jaar gedaald van 78 procent naar 69 procent. Nederlandse werknemers krijgen nu dus relatief minder geld voor wat ze hebben toegevoegd aan de economie dan in 2014. Er zou voor bedrijven dan ook ruimte moeten zijn om de lonen te verhogen, zodat de arbeidsinkomensquote weer stijgt. Werkgevers pleiten natuurlijk voor zo laag mogelijke kosten, maar als je zorgt dat werknemers dankzij hogere lonen meer te besteden hebben, komt dat ten goede aan bedrijven en aan de economie als geheel. Het is daarom nu bovenal belangrijk dat de inhaalslag voor koopkrachtherstel door hogere lonen wordt volbracht.”