Geld maakt niet gelukkig, luidt het spreekwoord. Toch kan een gebrek eraan de gemoedstoestand flink bederven. Neem armoede onder ouderen. Dat is niet alleen schrijnend voor wie het treft, maar ondermijnt ook het vertrouwen van anderen in hun eigen oudedagsvoorziening – en daarmee hun welbevinden.
Pensioen doet ertoe. Toch is het een onderbelicht onderwerp in geluksonderzoek. Daar besloot APG-collega Eduard Ponds samen met een aantal onderzoekers verandering in te brengen. Het volledige onderzoek is te vinden op de website van Netspar, maar ik mocht hier al wat conclusies weggeven.
En wat blijkt? Pensioen draagt bij aan geluk – zij het indirect. Hun onderzoek laat zien dat een kapitaalgedekt pensioenstelsel het subjectieve welzijn van mensen bevordert. Niet omdat zo’n stelsel op zichzelf gelukkig maakt, maar omdat het bijdraagt aan verwachte financiële zekerheid op latere leeftijd. En dát gevoel verhoogt in belangrijke mate het welzijn.
Het idee dat er geld is gereserveerd voor de oude dag boezemt meer vertrouwen in dan een puur omslagstelsel, waarbij de werkenden van nu de pensioenen van de gepensioneerden betalen. Door de vergrijzing – meer gepensioneerden per werkende – komt zo’n systeem onvermijdelijk onder druk te staan. Dan zijn er grofweg drie opties: hogere premies, lagere uitkeringen of een pensioen dat pas later ingaat. Pick your poison. Overheden kunnen het probleem nog even voor zich uitschuiven door de staatsschuld te laten oplopen, maar uiteindelijk zal een generatie de rekening gepresenteerd krijgen. En zolang onduidelijk is hoe die keuzes gaan uitpakken, tast dat het gevoel van zekerheid aan. En dat is precies de crux.
Ironisch genoeg was het juist de wens om onzekerheid te vermijden die veel landen ertoe bracht om na de Tweede Wereldoorlog voor een omslagstelsel te kiezen. Vooral landen die in het interbellum te maken hadden met hoge inflatie en financiële instabiliteit, én landen met een sterke voorkeur voor voorspelbaarheid, kozen voor een systeem waarin de overheid de pensioenen garandeert via een omslagstelsel. Landen met meer risicotolerantie en een stabielere financiële geschiedenis kozen vaker voor kapitaalopbouw.
Achteraf gezien heeft het nemen van risico zich uitbetaald. Na de stagflatie van de jaren zeventig daalden inflatie en rente, wat de obligatiekoersen opstuwde. Ook steeg de waarde van aandelen en vastgoed, waarin pensioenfondsen vanaf de jaren negentig meer gingen beleggen. Die ontwikkelingen waren goed voor de pensioenpotten – en goed voor het vertrouwen. Natuurlijk had het ook anders kunnen lopen. Denk aan gierende inflatie of kelderende beurskoersen. In dat geval zou een omslagstelsel beter hebben uitgepakt qua financiële zekerheid. Omdat niemand weet hoe de economie zich ontwikkelt, is een mix van beide systemen – zoals we die in Nederland kennen – het verstandigst (zie bijvoorbeeld dit Netspar paper).
Maakt pensioen gelukkig? Een opgebouwde pensioenpot ondersteunt het geluk, maar dat is natuurlijk niet de enige factor. Zelfs niet de belangrijkste: sociale relaties en gezondheid leggen meer gewicht in de schaal. Eduard Ponds zelf gaat in juni als hoogleraar met pensioen. Hij mag ook met pensioen bij APG, maar hij blijft – in deeltijd – doorwerken. Niet omdat het moet, maar omdat het mag. De man is niet te stoppen. Want met pensioen gaan is leuk. Maar hij vindt het nog leuker om lekker te blijven nadenken over pensioenen.
Charles Kalshoven is expert strateeg bij APG