Neemt de vermogensongelijk- heid in Nederland toe?

Gepubliceerd op: 31 oktober 2024

De allerrijkste Nederlanders zijn vorig jaar opnieuw rijker geworden. Hun vermogens stegen gemiddeld met 5 procent, terwijl de economie als geheel met een schamele 0,2 procent groeide, schreef NOS.nl op basis van de Quote 500. Is dit een signaal dat de vermogensongelijkheid in Nederland toeneemt? We bellen erover met Charles Kalshoven, expert strateeg bij APG.

 

In 2013 telde Nederland 13 miljardairs. Dat was in een periode van economische crisis. Nu is dat aantal toegenomen tot 52, schrijft het FD. En dat niet alleen, het gezamenlijke vermogen van de mensen die in de Quote 500 staan, is in de afgelopen tien jaar gegroeid van 84 naar 253 miljard euro. Ook het vermogen dat nodig is om een plekje op deze lijst te veroveren neemt almaar toe. Tegenwoordig is daar minimaal 130 miljoen euro voor nodig.

 

Om maar met de deur in huis te vallen: neemt de vermogensongelijkheid inderdaad toe?
“Het korte antwoord op deze vraag is ‘nee’. De meest gangbare maatstaf voor ongelijkheid is de zogeheten gini-coëfficiënt. Die is nul bij volledige gelijkheid en één bij volledige ongelijkheid. Deze gini-coëfficiënt daalt al sinds 2013. Maar wat zijn de redenen dat de vermogensongelijkheid sindsdien aan het afnemen is? Een belangrijke reden zijn de flink gestegen huizenprijzen, die voor een stuk meer vermogen bij een grote middengroep zorgen. Overigens worden de opgebouwde pensioenen niet meegenomen in de gini-coëfficiënt. Als we dat wel zouden doen, wordt de vermogensverdeling een stuk vlakker. Zo bezit de rijkste 10 procent in Nederland 62 procent van het vermogen. Reken je de opgebouwde pensioenen mee, dan gaat het om 48 procent van het vermogen. Staar je overigens niet blind op de Quote 500 als het gaat om de vermogensverdeling. Het is maar een relatief kleine groep mensen, met een beperkte invloed op het totale plaatje.” 


Feit blijft dat er meer miljardairs zijn bijgekomen, en dat hun vermogens harder zijn gegroeid dan de economie en de inflatie.
“Dat klopt, maar eigenlijk zijn dat geen goede vergelijkingen. Het is beter om die 5 procent vermogensgroei te vergelijken met het rendement op een beleggingsportefeuille. Eigenlijk hebben ze het dan belabberd gedaan. De AEX pluste vorig jaar 16 procent, wereldwijde aandelen 18 procent in euro’s. Ook de vergelijking met een traditionele 60/40-beleggingsportefeuille, waarvan wereldwijd 60 procent wordt belegd in aandelen en 40 procent in obligaties, pakt negatief uit: die deed vorig jaar 12 procent. Ook over een langere horizon blijft de groei van het vermogen van de Quote 500 achter bij aandelen.

 

Vanaf het jaar 2000 gemeten, deden de wereldwijde aandelen het echter beter – 6 procent om 5 procent: als de miljardairs hun geld in een wereldwijde index hadden gestoken, waren ze nu met z’n allen een slordige 50 miljard euro rijker geweest. Overigens wisten de rijken in de laatste jaren wel de aandelenmarkt te verslaan. Sinds 2014 groeide hun vermogen met gemiddeld 13 procent, terwijl een wereldwijde aandelenportefeuille in die periode met ‘maar’ 10 procent per jaar steeg. Maar zoals ik al zei, het is een kleine groep, dus hun vermogensgroei kan toch gepaard gaan met dalende ongelijkheid.”

Jonge starters op de huizenmarkt zullen juist stijgende ongelijkheid ervaren

Dat de vermogensongelijkheid al tien jaar afneemt, betekent natuurlijk niet dat een scheve verdeling geen probleem is. Bestaat er een remedie tegen ongelijkheid?
“Als economische ongelijkheid ook tot politieke ongelijkheid gaat leiden – bijvoorbeeld omdat geld de politiek gaat beïnvloeden – dan heb je inderdaad een probleem. Acemoglu, Robinson en Johnson, winnaars van de Nobelprijs voor de economie dit jaar, hebben daar het nodige over geschreven. Sociale mobiliteit, oftewel de kans om van een dubbeltje een kwartje te worden, vormt een probaat middel om toenemende ongelijkheid in een samenleving tegen te gaan. Een hogere erfbelasting kan daarbij bijvoorbeeld helpen. Als een miljardair overlijdt, dan zullen eventuele kinderen het vermogen erven, ook al hebben zij daar niet voor hoeven werken. Economisch gezien is het altijd een goed idee om zaken waarvoor mensen zich niet hebben ingespannen te belasten. Politiek ligt het lastiger. Veel mensen zien dat als onrechtvaardig, vaak met het argument dat er al belasting over het verdiende vermogen is betaald. Maar over elke euro in de economie is doorgaans al meer dan eens belasting afgedragen. Hij is ook al meerdere keren verdiend, en er zijn al meerdere pakken melk mee gekocht.”

 

Een van de oorzaken dat de vermogensongelijkheid in Nederland daalt, zijn de almaar stijgende huizenprijzen. Tegelijkertijd is een koophuis voor veel jonge Nederlanders een steeds minder haalbare wens.
“De gestegen huizenprijzen hebben inderdaad de vermogensverdeling veranderd. Waar mensen met een koopwoning profiteren, geldt voor jonge starters op de huizenmarkt dat hun droom minder bereikbaar wordt. Die zullen juist stijgende ongelijkheid ervaren. De komende jaren zal er een intergenerationele overdracht vinden van ouders met een koophuis naar hun kinderen. Dat kan de verschillen tussen de generaties verkleinen, maar binnen de jongere generatie vergroot het de scheefheid. Niet iedereen heeft namelijk ouders met een koopwoning. Het kan dus zo zijn dat op macroniveau de ongelijkheid daalt, maar dat sommige groepen in de samenleving het gevoel hebben dat zij achter het net hebben gevist. Dat is kortgezegd het verschil tussen macro en micro. Onder de macro-motorkap zie je toch weer heel andere dingen.”