Neemt de loonkloof nog steeds toe?

Gepubliceerd op: 11 mei 2023

Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer: Charles Kalshoven, macro-econoom en expert strateeg bij APG, over de vraag of de loonkloof in Nederland nog steeds toeneemt.

Wie de afgelopen weken een filiaal van Albert Heijn bezocht, liep het risico op lege schappen te stuiten. Oorzaak: een staking in de distributiecentra van de supermarktketen. De reden was de onvrede onder het personeel in de distributiecentra over de gegroeide loonkloof met de top van het bedrijf. Waar de directie van de supermarktketen goed voor zichzelf zorgt, worden de cao’s van de gewone medewerkers steeds meer uitgekleed, zegt CNV-onderhandelaar Roel van Riezen in Trouw.

Toplaag
De laatste tien jaar blijkt de inkomensverdeling eigenlijk heel stabiel, aldus Kalshoven. Dat geldt zowel voor de primaire inkomensverdeling (het inkomen voordat het door de overheid wordt herverdeeld door belastingen, uitkeringen en toeslagen, red.) als voor de gestandaardiseerde besteedbare inkomens. De zogeheten Gini-coëfficiënt voor inkomensongelijkheid schommelt al een jaar of tien rond een waarde van 0,29. Nederland bevindt zich daarmee in dezelfde bandbreedte als België en de Scandinavische landen. Vóór herverdeling is de Gini-coëfficiënt 0,55. “De maatregelen van de overheid brengen de ongelijkheid dus flink omlaag.”

 

Dat betekent overigens niet dat er niets verandert. De hoogste 10 procent van de inkomens verdient ongeveer een derde van het totale inkomen – een deel dat de afgelopen tien jaar gelijk is gebleven. Kalshoven: “Maar het inkomen van de rijkste 1 procent en vooral de toplaag van 0,1 procent van de grootverdieners is over die periode wel gestegen, blijkt uit cijfers van het CBS. In 2019 verdiende die toplaag 3,7 procent van het totale primaire inkomen, tegenover 2,3 procent in 2011. In besteedbaar inkomen – na overheidsmaatregelen – is het minder extreem, maar toch ook nog een stijging van 1,8 procent naar 3,2 procent. De verhouding tussen enerzijds de lagere en middeninkomens en anderzijds de absolute top is de afgelopen jaren dus wel schever gegroeid, al trok dat tijdens de coronacrisis weer wat bij.”


Oneerlijk
De meeste aandacht gaat uit naar de 0,1 procent van de Nederlanders die het meest verdient, maar die toplaag heeft weinig invloed op het ongelijkheidspercentage. Juist omdat het om zo’n kleine groep gaat. Maar ook al is de impact op bijvoorbeeld de kosten per eenheid product van het bedrijf verwaarloosbaar, er zijn wel indirecte economische effecten van een hoger loon voor de topverdieners, vervolgt Kalshoven. “Mensen zien het als oneerlijk en onrechtvaardig, zoals we zagen bij de stakers in de distributiecentra. Dat kan leiden tot de roep om ook de lonen van het overige personeel te verhogen. Het belangrijkste argument daarvoor is natuurlijk de hoge inflatie, maar topbeloningen doen wel degelijk ook een duit in het zakje. De loonsverhoging van álle medewerkers zie je natuurlijk wel terug in de loonsom. En dat kan zich weer vertalen in een hogere prijs voor producten in de winkel, hogere looneisen en zo verder. Met andere woorden, ook loonmatiging aan de top kan helpen een loonprijsspiraal te voorkomen.”

De vraag is of het verkleinen van de beloningsverschillen moet worden overgelaten aan de markt of dat het een taak is van de overheid. “In Nederland hebben we het zo ingericht dat de primaire inkomensverdeling ontstaat op de markt. Vervolgens zorgen overheidsmaatregelen – belastingen, uitkeringen en toeslagen – voor herverdeling. Dat lukt trouwens niet altijd. Er zijn altijd mensen die fiscale constructies bedenken of uitwijken naar een belastingparadijs.”


Tinbergen-norm

De overheid kan de loonkloof ook vanaf de andere kant verkleinen, en dat is precies wat dit jaar is gebeurd door het minimuminkomen met 10 procent te verhogen. “Ook in Amerika, toch een land met grotere inkomensverschillen dan Nederland, zie je dat de lonen aan de onderkant van de inkomensverdeling de laatste tijd harder stijgen dan die aan de bovenkant. De oude vakbondsslogan ‘centen in plaats van procenten’ hebben we ook in loonafspraken zien terugkomen. Door loonsverhogingen met (deels) een vast bedrag stijgen de lagere lonen harder dan de hogere lonen.”


Feit blijft wel dat door grote bedrijven zelden aan de Tinbergen-norm wordt voldaan. Deze regel, toegeschreven aan de Nederlandse econoom en natuurkundige Jan Tinbergen, stelt dat de bestbetaalde werknemer in een bedrijf niet meer dan vijf maal het loon van de laagstbetaalde werknemer zou mogen verdienen. “Iemand met het minimumloon verdient zo’n 25.000 euro per jaar  en de CEO van een groot beursgenoteerd bedrijf al snel een paar miljoen. Dan kom je natuurlijk al snel tot een veelvoud van die verhouding, in sommige gevallen een verhouding van 1 staat tot 100 of meer. Maar teruggrijpend op wat ik eerder zei: dit is maar een hele kleine groep. De titel CEO staat echt niet garant voor een miljoenensalaris. De gemiddelde CEO in Nederland verdient ‘slechts’ circa 16.000 euro per maand. Slecht is dat natuurlijk niet, maar de aandacht gaat vooral uit naar de absolute topverdieners.” 


Ongelijkheid

Tot slot wijst Kalshoven op het feit dat er verschillende vormen van ongelijkheid bestaan. “De vermogensongelijkheid is in Nederland bijvoorbeeld een stuk schever dan de inkomensongelijkheid. Daarnaast bestaan er grote verschillen op de arbeidsmarkt. Sommigen zullen altijd baanzekerheid hebben terwijl anderen het moeten doen met uitzendwerk of een tijdelijk (nuluren)contract. En dan is er nog de ongelijkheid tussen kopers en huurders, waarbij de een vermogen op kan bouwen terwijl een ander soms jarenlang op een wachtlijst moet staan om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Dat zijn vormen van ongelijkheid die niet tot uiting komen in de eerder genoemde Gini-coëfficiënt.”