Neemt de flexibilisering op de Nederlandse arbeidsmarkt daadwerkelijk toe?

Gepubliceerd op: 18 januari 2023

Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer: Charles Kalshoven, macro-econoom bij APG, over de vraag of Nederland echt steeds meer flexwerkers kent.

Sinds het einde van de coronacrisis kan de Nederlandse arbeidsmarkt indrukwekkende cijfers overleggen. Zo waren er aan het einde van het tweede kwartaal van vorig jaar 143 vacatures op 100 werklozen, een record. Met zo’n krappe arbeidsmarkt zou je denken dat het aantal vaste banen toeneemt. Werknemers hebben immers wat te kiezen, en als de arbeidsvoorwaarden hen niet bevallen, zijn er genoeg andere banen. Toch blijft Nederland flexverslaafd, schreef nu.nl recent. Maar is dat wel zo? Volgens Kalshoven ligt dit genuanceerder.


Oproepkrachten

Het aantal flexwerkers in Nederland bedroeg in het derde kwartaal van vorig jaar 2,7 miljoen, een daling van 97.000 ten opzichte van het tweede kwartaal. Verder blijkt uit cijfers van het CBS dat het aantal werknemers met een vast dienstverband over diezelfde periode steeg met 46.000, tot een totaal van 5,3 miljoen. Het aantal vaste banen was nog nooit eerder zo hoog, constateert Kalshoven. “Het aantal contracten voor bepaalde tijd, meestal voor een of twee jaar, is de afgelopen tijd juist wat gedaald. Waarschijnlijk ook omdat het makkelijk was om afscheid te nemen van deze werknemers tijdens de coronajaren.” Ook de cijfers met betrekking tot het aantal uitzendkrachten lijken de bewering van toegenomen flexibilisering niet te staven. Wel is het aantal oproepkrachten de afgelopen jaren fors gestegen, vooral in de horeca.


Corona speelt hierbij een belangrijke rol, denkt Kalshoven. “In een normale conjunctuurcyclus is het zo dat wanneer de economie uit een recessie komt, werkgevers niet zeker zijn of de economische groei bestendig is. Daarom geven ze de voorkeur aan tijdelijke krachten. Ze willen immers niet het risico lopen vast te zitten aan werknemers als de economie toch weer inzakt.” Op een gegeven moment bestendigt de groei zich en dan durven werkgevers het wel aan om mensen in vaste dienst te nemen. “De coronacrisis vormde een onderbreking van de normale conjunctuurcyclus. Veel sectoren zaten verplicht in een soort comastand en er werd weinig geïnvesteerd. De behoefte aan tijdelijke ‘handjes’ was daardoor minder groot. Nu de lockdowns voorbij zijn, is de economische activiteit weer teruggekeerd. Maar de economische omgeving is onzeker: hoge inflatie, stijgende rente en angst voor een recessie. In sectoren die een tik hebben gehad, zoals de horeca, letten ondernemers daarom extra scherp op de kosten. Bijvoorbeeld door de inzet van oproepkrachten, zodat je alleen kosten maakt als het echt nodig is en er omzet tegenover staat.” 

Mensen met een vaste baan zijn misschien wel te goed beschermd, en flexwerkers juist te weinig

Zzp’ers
Niet alle flexibilisering is volgens Kalshoven een maatschappelijk probleem. “Sommige mensen kiezen juist voor flexibiliteit en afwisseling. En soms verdient het gewoon beter. Ook zzp’ers vallen te zien als een vorm van flexibele arbeid.” Het verhaal van flexwerk versus een vast dienstverband is tevens een verhaal van machtsverhoudingen. “Als een vast contract het hoogste is dat eenieder ambieert, dan zou je verwachten dat in een krappe arbeidsmarkt veel meer vaste contracten worden aangeboden. Nu is het aantal vaste banen inderdaad toegenomen, maar dat geldt ook voor het aantal zzp’ers.” Dat steeg in het derde kwartaal van vorig jaar met 65.000 naar een totaal van 1,2 miljoen. “Personeelstekorten betekenen ook dat er minder ondernemersrisico is voor bijvoorbeeld tandartsen, bouwvakkers en zorgpersoneel die zichzelf flexibel verhuren.”


Wat wel een probleem vormt, is schijnzelfstandigheid. Kalshoven: “Je wilt niet dat mensen feitelijk een arbeidsrelatie hebben met het bedrijf waarvoor ze werken, maar toch worden gedwongen om als zzp’er te werken.” Dat scheelt de werkgever premies voor onder meer pensioen en werknemersverzekeringen, maar kost de werknemer zekerheid. Een ander probleem, waar de commissie-Borstlap twee jaar geleden al op wees, is dat op de Nederlandse arbeidsmarkt een vaste baan vaak te vast is, en flexibel werk vaak te flexibel. “Mensen met een vaste baan zijn misschien wel te goed beschermd, en flexwerkers juist te weinig”, stelt Kalshoven. “Eigenlijk wil je een convergentie tussen die twee, want als een vaste en een flexibele baan te ver uit elkaar liggen, krijg je het klassieke ‘insider-outsider’-probleem. Als je het geluk hebt van een vaste baan, dan geldt je als insider: iemand met toegang tot allerlei sociale voorzieningen en bijvoorbeeld de mogelijkheid om een huis te kopen. Aan de andere kant heb je de outsiders, die van jaarcontract naar uitzendbaan gaan. Dan liggen een koophuis en een goede pensioenvoorziening vaak buiten je mogelijkheden. Meer zekerheid bevordert ook de investeringen in ‘menselijk kapitaal’ en daarmee de arbeidsproductiviteit. Dat is op een structureel krappe arbeidsmarkt – denk aan de vergrijzing – geen overbodige luxe.”