Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer: Charles Kalshoven, macro-econoom bij APG, over de vraag of Nederland echt steeds meer flexwerkers kent.
Sinds het einde van de coronacrisis kan de Nederlandse arbeidsmarkt indrukwekkende cijfers overleggen. Zo waren er aan het einde van het tweede kwartaal van vorig jaar 143 vacatures op 100 werklozen, een record. Met zo’n krappe arbeidsmarkt zou je denken dat het aantal vaste banen toeneemt. Werknemers hebben immers wat te kiezen, en als de arbeidsvoorwaarden hen niet bevallen, zijn er genoeg andere banen. Toch blijft Nederland flexverslaafd, schreef nu.nl recent. Maar is dat wel zo? Volgens Kalshoven ligt dit genuanceerder.
Oproepkrachten
Het aantal flexwerkers in Nederland bedroeg in het derde kwartaal van vorig jaar 2,7 miljoen, een daling van 97.000 ten opzichte van het tweede kwartaal. Verder blijkt uit cijfers van het CBS dat het aantal werknemers met een vast dienstverband over diezelfde periode steeg met 46.000, tot een totaal van 5,3 miljoen. Het aantal vaste banen was nog nooit eerder zo hoog, constateert Kalshoven. “Het aantal contracten voor bepaalde tijd, meestal voor een of twee jaar, is de afgelopen tijd juist wat gedaald. Waarschijnlijk ook omdat het makkelijk was om afscheid te nemen van deze werknemers tijdens de coronajaren.” Ook de cijfers met betrekking tot het aantal uitzendkrachten lijken de bewering van toegenomen flexibilisering niet te staven. Wel is het aantal oproepkrachten de afgelopen jaren fors gestegen, vooral in de horeca.
Corona speelt hierbij een belangrijke rol, denkt Kalshoven. “In een normale conjunctuurcyclus is het zo dat wanneer de economie uit een recessie komt, werkgevers niet zeker zijn of de economische groei bestendig is. Daarom geven ze de voorkeur aan tijdelijke krachten. Ze willen immers niet het risico lopen vast te zitten aan werknemers als de economie toch weer inzakt.” Op een gegeven moment bestendigt de groei zich en dan durven werkgevers het wel aan om mensen in vaste dienst te nemen. “De coronacrisis vormde een onderbreking van de normale conjunctuurcyclus. Veel sectoren zaten verplicht in een soort comastand en er werd weinig geïnvesteerd. De behoefte aan tijdelijke ‘handjes’ was daardoor minder groot. Nu de lockdowns voorbij zijn, is de economische activiteit weer teruggekeerd. Maar de economische omgeving is onzeker: hoge inflatie, stijgende rente en angst voor een recessie. In sectoren die een tik hebben gehad, zoals de horeca, letten ondernemers daarom extra scherp op de kosten. Bijvoorbeeld door de inzet van oproepkrachten, zodat je alleen kosten maakt als het echt nodig is en er omzet tegenover staat.”