De invloed van vergrijzing op het personeelstekort wordt enorm overschat, en de Nederlandse economie is te groot voor ons land. Dat zegt emeritus hoogleraar Paul de Beer van de Universiteit van Amsterdam in een interview met Trouw, naar aanleiding van zijn recent verschenen boek The Labour Market Myth. Heeft De Beer met zijn opvallende uitspraken (deels) een punt? We vragen het Thijs Knaap, hoofdeconoom bij APG.
De Beer erkent in Trouw dat het effect van de vergrijzing gaat toenemen, maar stelt tegelijkertijd dat de huidige arbeidsmarktkrapte daar niet mee samenhangt. Knaap ziet dat laatste anders, en pakt de cijfers erbij om zijn punt te maken. “De werkloosheid lag de afgelopen twintig jaar gemiddeld op bijna 5,7 procent. De laatste tien jaar is dat percentage gedaald naar 3,7. Er worden dus meer mensen de arbeidsmarkt op getrokken omdat er nu meer te doen is.” En daar schuilt ook een logica achter, aldus Knaap. “De mensen die nu de AOW-leeftijd bereiken, beschikken dankzij hun pensioen vaak nog over voldoende middelen om hier spullen of diensten van te kopen of ervan op reis te gaan. Door de vergrijzing stoppen steeds meer mensen met werken, maar dankzij de goede pensioenregelingen wordt er per saldo niet minder uitgegeven. Dat heeft tot gevolg dat de arbeidsmarkt met minder mensen, meer moet opleveren. Zo bezien draagt de vergrijzing dus wel degelijk bij aan de personeelstekorten.”
Immigratie
Knaap zegt er meteen bij dat hier nog een factor een rol speelt, en dat is de handel met het buitenland. “De pensioenpremies van de babyboomgeneratie zijn verspreid over meerdere decennia geïnvesteerd in buitenlandse aandelen en obligaties, die enorm hebben gerendeerd. Zodoende exporteerde Nederland veel, maar importeerde het weinig. Nu draait de zaak zich om, en gaan veel Nederlanders hun pensioen opmaken, waardoor we als land minder zouden moeten exporteren en meer importeren.” Op die manier kan worden voldaan aan de vraag van gepensioneerden naar producten en diensten. Het buitenland werkt zo als een soort ventiel voor de Nederlandse economie, vervolgt de hoofdeconoom. Op het moment dat Nederlanders massaal aan het sparen zijn, dient het buitenland als investeringsmogelijkheid, en wanneer we zaken nodig hebben, dan importeren we die. “Het probleem is alleen dat je niet alles kunt importeren. Denk aan de diensten van een kapper, dokter of ober. Die moeten hier hun werk doen, en dat brengt ons terug bij het punt van Paul de Beer: we hebben hier mensen nodig voor diensten die we niet uit het buitenland kunnen halen.”