Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer: Thijs Knaap, hoofdeconoom bij APG, over de vraag of het vestigingsklimaat in ons land onder druk staat.
Nederland scoort als het gaat om de concurrentiepositie nog steeds hoog op de internationale ranglijsten. Deze ranglijsten zijn echter gebaseerd op historische data, betoogt VNO-NCW-voorzitter Ingrid Thijssen in een opiniestuk in de Volkskrant en een brief aan de Tweede Kamer. Daarin uit zij haar zorgen over de toekomst van het Nederlandse vestigingsklimaat, net nu ons land zich opmaakt voor de fundamentele transitie naar een nieuwe, duurzame economie. Eerder dreigde de topman van Boskalis al met een vertrek van het baggerbedrijf uit Nederland als het parlement de Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen zou aannemen. Is de kritiek van het bedrijfsleven terecht en staat het vestigingsklimaat hier inderdaad onder druk?
Knelpunten
Om deze vraag te beantwoorden haalt Knaap het raamwerk erbij waarmee APG als institutionele belegger bepaalt of het in een land wil investeren of niet. Hierbij spelen volgens Knaap drie vragen een rol. “Kort gezegd is de eerste vraag economisch van aard: valt er geld te verdienen? Stel dat je een fabriek wilt openen, dan wil je bijvoorbeeld weten welke grondstoffen aanwezig zijn en of de beroepsbevolking goed is geschoold. De tweede vraag gaat over wie de macht heeft. Als je ergens in investeert, wil je van tevoren zekerheid over het politieke klimaat, belastingen en regelgeving. En dan is er nog vraag drie: wat kost het om ergens een bedrijf te openen of erin te beleggen?”
De eerste twee vragen, over de economische omstandigheden en wie de macht heeft, komen terug in de brief van VNO-NCW, ziet Knaap. “Het gaat onder meer over de infrastructuur, het opleidingsniveau van jongeren en de regeldruk vanuit de overheid. Maar wat ze niet noemen, zijn de kosten om hier een bedrijf te vestigen. Dat is wel een draai, want voorheen zette de werkgeverslobby altijd in op loonmatiging. Dat resulteerde er in de jaren tachtig en negentig in dat veel bedrijven hiernaartoe verhuisden. Nu lijkt de wind uit een andere hoek te waaien en stelt de werkgeversorganisatie dat we moeten inzetten op onder meer kennis, innovatie en infrastructuur. Dat het punt van de kosten niet wordt genoemd, is ergens ook weer niet zo vreemd. Er heerst recordkrapte op de arbeidsmarkt, dus is het logisch dat je je richt op hoe mensen zo efficiënt mogelijk kunnen werken en daarbij minder let op de (loon)kosten. Het zegt wel wat over waar de knelpunten nu liggen in Nederland.”