Ze laat er geen misverstand over bestaan, regeringscommissaris Fieke van der Lecq is optimistisch over de voortgang die de sector maakt met de overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel per 1 januari 2028. Toch signaleert ze in haar eerste rapportage aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ook verbeterpunten. “Zoek elkaar meer op, deel kennis en zorg zo voor een stijgende leercurve.”
Wij spreken Van der Lecq tijdens de door APG georganiseerde Summer Course in Lunteren. Bij haar presentatie voor de zaal vol met pensioenfondsbestuurders en APG’ers blijkt eens te meer dat de transitie ‘top of mind’ is. Vragen te over aan de regeringscommissaris. Onzekerheden zijn er ook. In haar eerste van de minimaal drie rapportages waarin Van der Lecq adviseert over de voortgang van de overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel, maakt ze dat laatste ook duidelijk.
Zo vindt Van der Lecq dat toezichthouders meer helderheid moeten geven over hoe voldaan kan worden aan het wettelijk kader. “Zeker in het begin heeft de sector behoefte aan enige mate van coaching. Al blijven de stelselpartijen uiteraard zelf verantwoordelijk voor hun implementatietrajecten.” Richting de politiek en het ministerie SZW neemt ze ook duidelijk stelling: kom snel met de reeds aangekondigde verbeteringen in de wet- en regelgeving. En vermijd nieuwe en ingrijpende wijzigingen.
Waarom hamer je zo nadrukkelijk op dat laatste?
“Je wilt voorkomen dat er straks een groep fondsen over is op het vernieuwde stelsel en dat er dan voor de groep die nog over moet andere regels gelden. Dat zorgt voor rechtsongelijkheid. Bovendien halen ingrijpende aanpassingen in de wetgeving het tempo uit het proces van het indienen en beoordelen van de transitie- en communicatieplannen. Dat is onwenselijk. Het is voor de fondsen, uitvoerders en toezichthouders essentieel dat er rust en duidelijkheid is over de wet- en regelgeving. Immers, alle capaciteit is nodig om op basis van de huidige regels de transitie te kunnen realiseren. Ik zie overigens wel dat de wet– en regelgeving steeds concreter wordt. Openstaande punten worden steeds verder ingevuld. Het gaat wat dit betreft dan ook echt de goede kant op. Partijen weten steeds beter waar ze naartoe gaan.”
Ondanks de nodige knelpunten maak jij je geen zorgen of de streefdatum van 1 januari 2028 wel wordt gehaald door de sector. Waarom?
“Ik zie een enorme drive en slagvaardigheid bij de ketenpartijen. Dat is één. Daarnaast stevenen de meeste fondsen af op een transitie in 2026 of begin 2027. Dus er is ruimte in de planning tot 2028, mocht het onverhoopt anders lopen. Daarbij is het ook in het belang van de fondsen om snel over te gaan, want in de tussentijd kan er met de rente en andere variabelen veel gebeuren. Dekkingsgraden kunnen daardoor veranderen, wat weer aanleiding kan zijn voor het openbreken van eerder gemaakte afspraken over evenwichtigheid en herverdeling.”
Een aantal fondsen die voor 1 januari 2025 op de rol stonden, heeft de transitie uitgesteld. Wat is daarvan volgens jou de reden?
“Het blijkt dat DNB en de AFM in sommige gevallen toch meer vragen dan de fondsen hadden verwacht. Dat heeft een enkeling verrast en heeft geleid tot vertraging. Dat is overigens ook logisch: het is allemaal nieuw en een uitvindtraject. In bepaalde casussen is de uitvoeringsvoeringorganisatie nog niet klaar. Dat zit dan vaak aan de IT-kant. Processen zijn dan nog niet voldoende betrouwbaar ingeregeld. Is dat erg? Nee, helemaal niet. Het is geen mislukken, maar een verstandig besluit. Maar als iedereen de transitie uitstelt, dan hebben we aan het einde wel een probleem. Maar dat verwacht ik niet, de meeste grote fondsen staan voor 2026 klaar. En dat is vooralsnog heel goed haalbaar.”
Wat zou je willen zeggen tegen de fondsen die als eerste overgaan, waaronder PWRI en PPF APG?
“Ik ben fan van koplopers. Die zijn namelijk heel belangrijk voor het vervolg. Ze laten aan de samenleving zien dat het kan, dat de transitie te doen is. Zij geven het goede voorbeeld. Bovendien kunnen ze hun leereffecten delen met andere fondsen die voor een transitie staan.”
Gebeurt dat laatste ook voldoende?
“Ja en nee. Ik zie een grote bereidheid tot leren, bij toezichthouders, bij fondsen en bij uitvoeringsorganisaties. Dat is positief. Toch zouden ze elkaar meer kunnen opzoeken. Maar iedereen is druk met zijn eigen winkeltje, dus misschien schiet het erbij in. Maar mijn advies is toch echt: ga het gesprek aan over bijvoorbeeld het maken van nieuwe regelingen en de communicatie met de deelnemers. De dynamiek, veelzijdigheid en diversiteit in de sector is enorm, en daarmee ook de complexiteit. Het is ook daarom belangrijk dat we niet allemaal het wiel opnieuw gaan uitvinden. Dus als bepaalde fondsen nu weten hoe het werkt, dan kunnen anderen daarvan leren en het first-time-right-principe beter nastreven; dit werkt, dat niet, die vorm is goed, die niet. Als dat leerproces op gang komt, dan halen we het einddoel met elkaar. Maar let op; knip en plak is een bad practice, onder meer als het gaat om het communicatieplan. Daar kijken ze bij de AFM echt doorheen.”
Fondsen zitten niet in elkaars vaarwater, voor uitvoeringsorganisaties ligt dat anders. Zij zijn elkaars concurrenten. Hoe zouden zij het gesprek aan kunnen gaan?
“Nee, die gaan niet zo snel bij elkaar op de koffie. Dat is ook helemaal niet erg, daardoor ontstaan er verschillende aanpakken en inzichten. Vervolgens kun je gaan kijken wat nu beter werkt. APG heeft bijvoorbeeld een kalender gemaakt, helemaal in de tijd en in samenspraak met de fondsklanten. Er zijn ook uitvoeringsorganisaties die als een big bang overgaan. Ook gebruiken ze allemaal verschillende IT-systemen. Nou, dankzij die verschillen kunnen we goed zien wat werkt en wat minder goed werkt.
Uitvoeringsorganisaties geven aan dat hoe meer we kunnen standaardiseren, hoe beter het is. Ben jij het daarmee eens?
“Standaardisatie leidt tot een sneller, goedkoper en minder foutgevoelig proces. Dat zijn drie hele goede redenen. Maar goed, je hebt de uitvoeringsorganisaties aan de ene kant en de sociale partners, die hun eigen regeling hebben uitonderhandeld, aan de andere kant. Daartussen zit het pensioenfonds. Dat is het spanningsveld. Dus als een uitvoeringsorganisatie zegt: ‘Die regeling kunnen wij niet uitvoeren, die wijkt te veel af van de standaard’, dan moet het fonds weer terug naar de sociale partners. Dat geeft soms vertraging. Daarom is het belangrijk dat er goed wordt gecommuniceerd en overlegd. Dat gaat soms soepel, soms niet. Houd daarom elkaar in de gaten, en investeer in je stakeholders. Je weet dat je ze nodig hebt en je kunt ze beter van tevoren spreken dan achteraf.”