Als overtuigd sociaaldemocraat en lid van de rode familie zet Xander den Uyl, voorzitter van Pensioenfonds Werk en (re)integratie, zich met hart en ziel in voor een goed pensioen én meer banen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. “Bedrijven moeten onze deelnemers niet uitsluiten, maar ínsluiten.”
Vóór de coronacrisis vergaderde het bestuur van Pensioenfonds Werk en (re)integratie (PWRI) vaak niet op het kantoor in Utrecht, maar op locatie: bij een van de bedrijven in de sociale werkvoorziening. (Werknemers)voorzitter en oud-vakbondsman Xander den Uyl vindt het jammer dat de pandemie dat onmogelijk heeft gemaakt: hij staat graag dicht bij de mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, voor wie PWRI het pensioen verzorgt. Daarbij gaat het om ruim 200.000 pensioenpotjes.
Van veroudering en krimp…
En dat aantal groeit, want het fonds krijgt er naar verwachting in één klap zo’n 15.000 nieuwe actieve deelnemers bij. Dat zit zo: in 2015 deed de overheid de sociale werkplaatsen ‘op slot’ en werd de Participatiewet aangenomen. Mensen met een beperking moesten voortaan bij gewone bedrijven aan de slag. PWRI kreeg er dus geen nieuwe deelnemers meer bij, het fonds verouderde en kromp, de afgelopen zes jaar.
… naar verjonging en groei
Daarin komt nu verandering. Er ligt sinds kort een nieuwe cao voor werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt die via gemeenten worden gedetacheerd naar lokale bedrijven, bijvoorbeeld in de groenvoorziening en schoonmaak. Bij die cao hoort een pensioenregeling, die bij PWRI is ondergebracht. Den Uyl is blij met de verwachte nieuwe deelnemers. “Groei en verjonging helpen ons als fonds om ook in de toekomst bestaansrecht te houden en te zorgen voor een goed pensioen voor een groep mensen die dat hard nodig heeft.”
Wat is er bijzonder aan een pensioenvoorziening voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt?
“Sommige van onze deelnemers zijn heel goed in staat om voor zichzelf op te komen, maar veel anderen hebben behoefte aan ondersteuning in hun leven en werk. De zekerheid van een goed pensioen is voor deze groep heel belangrijk. Het gaat vaak om mensen met een laag inkomen: het minimumloon of iets daarboven. Onze pensioenregeling kent dan ook een lage franchise, zodat mensen sneller pensioen over hun salaris opbouwen.”
Hoe belangrijk is indexeren, nu inflatie dreigt en mensen voor hun pensioeneuro minder kunnen kopen?
‘We staan er als fonds financieel goed voor: we hebben een beleidsdekkingsgraad van 113,3 procent. Vanaf 110 procent mag je indexeren, dat gaan we vanaf 1 januari dus doen. Bijzonder ja, want de afgelopen tien jaar hebben we dat slechts drie keer eerder kunnen doen. Maar net als de vorige keren gaat het nog lang niet om een volledige prijscompensatie. Als straks de indexatieregels worden verruimd, zouden we daar volgend jaar misschien wel toe kunnen overgaan. Maar we willen eerst weten wat er precies in de regels komt te staan. Bovendien past terughoudendheid: de rentes kunnen weer omlaag gaan, net als de aandelenmarkten, waardoor de dekkingsgraad weer kan dalen. Maar als het kán, indexeren we, dat is onze ambitie.”
Wat drijft u om u juist voor déze deelnemers in te zetten?
“We voelen ons als bestuur heel betrokken bij onze doelgroep. Sommige bestuurders hebben iemand in hun naaste omgeving met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dat heb ik zelf niet, maar ik ben wel opgegroeid in de sociaaldemocratische traditie. Die heb ik van huis uit meegekregen en vormt de rode draad in mijn leven en loopbaan. Ik ben sinds jaar en dag lid van de Partij van de Arbeid en heb dertig jaar lang in de vakbeweging gewerkt. Daar heb ik ook de belangen van onze leden in de sociale werkvoorziening mogen behartigen, een mooie tijd. Ik ben dus lid van de rode familie, daar voel ik me thuis. Ik zit ook namens de FNV in het bestuur van PWRI en dat doe ik met overtuiging. Ik voel me als oude sociaaldemocraat sterk gemotiveerd om deze groep mensen in de samenleving te helpen ondersteunen.”
Pensioen is een ingewikkeld onderwerp. Hoe communiceren jullie daarover?
“Onze doelgroep is divers en daar passen we ons communicatiebeleid op aan. Een deel van onze deelnemers is heel taalvaardig en gebruikt internet en sociale media. Met hen kunnen we goed digitaal communiceren. Andere deelnemers zijn minder taalvaardig en hebben de digitale slag niet gemaakt. Voor die groep blijft communicatie op papier noodzakelijk en moet het taalgebruik zo simpel mogelijk zijn. We hebben ook visuele communicatie geprobeerd. Dat zag er mooi uit, maar de boodschap werd toch te weinig opgepikt. We testen al onze communicatie eerst bij een klankbordgroep. Die bestaat uit mensen die dicht bij de werkvloer staan en beter zicht hebben op wat daar leeft.”