Nederlanders hebben momenteel voor 15 miljard euro aan spaargeld op buitenlandse bankrekeningen staan. Dat is een verdubbeling ten opzichte van twee jaar geleden. Doet deze verplaatsing van geld Nederlandse banken pijn? En wat valt er nog meer te zeggen over dit ‘cijfer van de week’? We vragen het Charles Kalshoven, macro-econoom en expert strateeg bij APG.
Ondanks de verdubbeling naar 15 miljard blijft het een bescheiden percentage van het totale spaargeld dat Nederlanders op de bank hebben staan: minder dan 2,5 procent. In totaal is het saldo op spaar- en betaalrekeningen van alle Nederlanders 600 miljard euro. Een zesde daarvan staat op betaalrekeningen. Kalshoven: “Nederland kent zo’n 14 miljoen volwassenen. Dat zou betekenen dat de gemiddelde volwassen Nederlander 7000 euro op een betaalrekening heeft staan. Geld waarover geen rente wordt ontvangen. Een hoge spaarrente lijkt dus ook weer niet zó hoog op het prioriteitenlijstje van de gemiddelde Nederlander te staan.”
Oligopolie
In Nederland heeft verreweg het grootste deel van de bevolking een rekening bij een van de drie grootbanken: ING, Rabobank en ABN AMRO. “Dat is in feite een oligopolie. Partijen zijn dan zo groot dat ze elkaar goed in de gaten houden. Als bank A klanten wil lokken met een hogere spaarrente, dan zullen de andere twee snel volgen. Resultaat is dat je nauwelijks extra spaargeld hebt aangetrokken, maar dat het spaargeld wel een stuk duurder is geworden voor de bank. Zo’n oligopolie kan dus de spaarrente drukken door rationeel economisch gedrag. Er zijn geen onderlinge afspraken voor nodig. Onderlinge prijsafspraken zijn trouwens ook verboden.” Resultaat is dat de rentemarge – het verschil tussen de rente die een bank biedt op bijvoorbeeld een spaarrekening, en de rente die hij vraagt op bijvoorbeeld een hypotheek – op peil blijft. “Het oligopolie zorgt ervoor dat de rente hier relatief laag blijft. Blijkbaar hebben banken het geld dat Nederlanders nu naar andere banken in de eurozone brengen ook niet nodig voor hun kredietverlening.”