Actuele kwesties op het gebied van economie, (verantwoord) beleggen, pensioen en inkomen: iedere week geeft een expert van APG een helder antwoord op de vraag van de week. Deze keer macro-econoom en senior strateeg Charles Kalshoven bij APG over de vraag in hoeverre nieuwe technologie leidt tot een hogere productiviteit en meer vrije tijd. “Als ik het heel plat sla en het over een lange periode bekijk, dan klopt dit wel.”
Machines die het ambachtelijke handwerk vervangen, geen stoom maar elektriciteit, geen post maar een e-mail en Artificial Intelligence (AI) in plaats van tekstschrijvers en stemacteurs: oude gewoonten die worden ingehaald door nieuwe technologieën, zijn van alledag. Maar waar leidt dit toe? Tot meer productiviteit? Meer vrije tijd? Boris Veldhuijzen van Zanten, oprichter van The Next Web, is in BNR Nexus sceptisch. Hij zegt dat de belofte dat technologische revoluties leiden tot een hogere productiviteit en meer vrije tijd eigenlijk altijd uitdraaien op een deceptie. Is dit een understatement of is het schromelijk overdreven?
Veertien uur per dag in de fabriek
“Zeker na de Tweede Wereldoorlog tot en met de jaren zeventig zagen we productiviteitsverbeteringen van meerdere procentpunten per jaar. En we hebben echt wel meer vrije tijd gekregen. De meeste mensen werken niet meer op zaterdag en we staan ook niet meer veertien uur per dag in de fabriek.” Toch gaat die productiviteitsgroei de afgelopen decennia minder hard. “Minder dan 1 procent per jaar sinds 2000”, weet Kalshoven. Hoe dat kan? Voor een deel gaat het om de fundamentele veranderingen, die het echte verschil maken in productiviteit. Kalshoven haalt daarbij de Amerikaanse econoom Robert Gordon aan.
“Hij zegt: al het belangrijke is al uitgevonden. Waterleidingen, riolering, gas en elektra. Die hebben de levensstandaard verbeterd en de productiviteit verhoogd. In die vergelijking is volgens Gordon de introductie van de iPhone minder fundamenteel. De telefoon was er al, boeken en muziek ook. Maar de combinatie is natuurlijk wel vernieuwend. De gedachte was dan ook dat de smartphone weleens een flinke productiviteitsverbetering zou kunnen betekenen. Maar eigenlijk zie je dat niet echt terug in de statistieken.”
Toch is dat beeld vertekenend. Kalshoven verwijst hierbij naar wat economen ‘het consumentensurplus’ noemen. “Een consument die ergens minder aan kwijt is dan hij bereid was geweest te betalen, houdt eigenlijk geld over. Dit verschil is het consumentensurplus. Neem een gratis navigatie-app op je smartphone. Die is meer waard dan wat consumenten ervoor betalen. Maar dat surplus zie je niet in de economische statistieken en niet in productiviteitscijfers, terwijl de mensen er wel beter van worden.”
Negende Symfonie van Beethoven
Er zitten verschillende kanten aan het verhaal, erkent Kalshoven. “In de landbouw en in de industrie is het altijd makkelijker geweest om productiviteitsverbeteringen door te voeren dan in de dienstverlening. Neem het klassieke voorbeeld van de kapper of het strijkkwartet. Als je de Negende Symfonie van Beethoven speelt, kun je dat niet productiever doen. Omdat zaken in de industrie en in de landbouw wel productiever kunnen, zijn daar steeds minder mensen nodig. En andersom werken er dus steeds meer mensen in sectoren met minder productiviteitsgroei. Dat noem je de ‘ziekte van Baumol’. De Amerikaanse econoom Baumol zag de tendens dat steeds meer mensen werkzaam zijn in sectoren waar de arbeidsproductiviteit moeilijk stijgt, zoals diensten. Hij wees erop dat hierdoor de prijs van diensten harder stijgt dan die van goederen. Een ander gevolg is natuurlijk dat de gemiddelde arbeidsproductiviteitsgroei daalt.”
Maar dat biedt ook weer kansen. “Als je de arbeidsproductiviteitsgroei met 1 procent zou kunnen verhogen in de dienstverlening, dan zet dat meer zoden aan de dijk dan als je dat doet binnen de landbouw of industrie. Simpelweg, omdat de dienstverlening inmiddels een veel grotere sector is.”
Creatieve vernietiging
Hij ziet dan ook mogelijkheden voor een verdere technologische revolutie binnen de dienstensector. “Als je meer kunt doen met minder, dan heb je een paar mogelijkheden. Met evenveel inspanning meer productie, of dezelfde productie met minder inspanning. Bij dat laatste is het essentieel hoe je de vruchten verdeelt en of de overgang niet te abrupt is.”
Hij haalt als voorbeeld AI aan. “Stemacteurs dreigen hun baan te verliezen aan een levensechte tekst-naar-spraak-toepassing. Producten van trainingsvideo’s en documentaires zijn hiermee voordeliger uit. Dat is een productiviteitsverbetering. Maar voor stemacteurs zijn de druiven zuur. Sommigen moeten zelfs concurreren met hun eigen AI-stem. Technologie kan dus ook slachtoffers maken: ook wel ‘creatieve destructie’ genoemd.”
Dat is volgens Kalshoven overigens geen reden om de technologische vooruitgang te stoppen. “Maar je moet het wel in goede banen leiden, zodat de verliezers andere nuttige dingen kunnen gaan doen.” Overigens is ook niet elk techbedrijf even vernieuwend, stelt hij. “Neem een platform voor taxiritten. Dat is geen fundamentele verandering die een nieuw product of een nieuwe markt creëert. De koek wordt vooral anders verdeeld, met winsten die naar Silicon Valley gaan. Daar groeit de economie niet echt harder van.”
Betere huizen, betere zorg
Toch gaat het Kalshoven te ver om te zeggen dat de belofte dat technologische revoluties leiden tot een hogere productiviteit en meer vrije tijd altijd uitdraaien op een deceptie. “Als je terugkijkt, dan hebben we veel bereikt. Betere huizen, betere hygiëne, betere zorg, meer vrije tijd. En het is mijn verwachting dat die verbeteringen door blijven gaan. Neem AI. Dit kan onwijze productiviteitswinst opleveren. Immers, je kunt meer doen met minder.”
En als de technologie wordt gecombineerd met een verdere specialisatie, waardoor mensen productiever worden, dan kunnen er volgens Kalshoven stappen worden gezet. “Dus als ik het heel plat sla en het over een lange periode bekijk, dan is het wel degelijk zo dat nieuwe technologie leidt tot een hogere productiviteit en meer vrije tijd.”