Een schoen die iedereen past, bestaat niet. Dezelfde schoen valt bij de een zo ruim dat er blaren van komen, terwijl een ander er niet goed in komt. Uiteenlopende schoenmaten zijn natuurlijk dé oplossing voor dit probleem. One size fits all geldt evenmin voor het monetair beleid in de eurozone, maar de oplossing is lastiger.
We hebben één munt, dus kunnen we ook maar één ECB-rente hebben. Maar waar de rente voor het ene land te hoog is, is hij voor het andere land te laag. En dat leidt tot verschillen in inzicht. De laatste maanden horen we politici uit Spanje, Portugal en Italië waarschuwen voor de negatieve economische gevolgen van nieuwe renteverhogingen. Nederlandse politici zijn minder geneigd zich te bemoeien met het ECB-beleid. En als ze zich al roerden in het verleden, was het eerder omdat ze de rente te laag vonden. Zeer waarschijnlijk kondigt de ECB op donderdag 27 juli een nieuwe renteverhoging aan van 3,5 naar 3,75 procent.
De geluiden uit Zuid-Europa zijn te begrijpen. De werkloosheid is er een stuk hoger dan in Nederland. In Portugal en Spanje loopt hij sinds vorige zomer zelfs weer op. En terwijl in Nederland en Duitsland de inflatie in juni flink boven het Europese gemiddelde lag, geldt dat voor Zuid-Europa niet. De Spaanse inflatie is zelfs onder de 2 procent gedoken, de doelstelling van de ECB. Daar past natuurlijk een lagere rente bij dan bij ons, waar vooral het inflatiegevaar het beeld bepaalt.
Het klassieke probleem van een muntunie bestaat uit ‘asymmetrische schokken’. Dit zijn schokken die overal in het muntgebied anders uitpakken. De ironie wil dat de schokken van de laatste jaren – een pandemie, een oorlog met bijbehorende energiecrisis – vraag en aanbod in verschillende landen juist heel vergelijkbaar hebben beïnvloed.
Waar komen die grote inflatieverschillen dan vandaan? De hoofdrol lijkt hier toch echt weggelegd voor de overheid (waaronder minister Kaag en haar voorganger Hoekstra). Waar Italië, Spanje en Portugal tussen 2019 en 2023 via hun begroting per saldo een stimulans gaven van ongeveer 1 procent van het bruto binnenlands product (bbp), deden Duitsland en Nederland dat met respectievelijk 4,5 en 3,5 procent. Over de bedoeling van compensatiemaatregelen – bescherming van pechvogels – geen discussie, maar het was nogal ruimhartig en ongericht. Dat is olie op het vuur gooien. Kortom, hier gaven overheden zelf een asymmetrische schok.